In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 augustus 2019. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar geen proceskostenvergoeding toegekend. De heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 59 te [Z] vastgesteld op € 312.000, welke waarde na bezwaar was verlaagd naar € 291.000. Belanghebbende was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld.
Het geschil in deze procedure betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding. Zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar zijn van mening dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Het Hof heeft vastgesteld dat, volgens artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestuursrechter bevoegd is om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende in het gelijk is gesteld en dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft uitgesproken.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de proceskostenvergoeding en heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 1.335 aan proceskosten aan belanghebbende, alsook tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 128. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.