ECLI:NL:GHARL:2021:3497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
19/01252
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 augustus 2019. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar geen proceskostenvergoeding toegekend. De heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 59 te [Z] vastgesteld op € 312.000, welke waarde na bezwaar was verlaagd naar € 291.000. Belanghebbende was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld.

Het geschil in deze procedure betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding. Zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar zijn van mening dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Het Hof heeft vastgesteld dat, volgens artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestuursrechter bevoegd is om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende in het gelijk is gesteld en dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft uitgesproken.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de proceskostenvergoeding en heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 1.335 aan proceskosten aan belanghebbende, alsook tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 128. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/01252
uitspraakdatum: 13 april 2021
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 augustus 2019, nummer Awb 18/2228, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT)(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 59 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 312.000.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 291.000.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 augustus 2019 het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd, de heffingsambtenaar opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank en de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Partijen hebben het Hof toestemming verleend zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.De vaststaande feiten

2.1
De Rechtbank heeft in haar bestreden uitspraak het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar heeft geen proceskostenvergoeding toegekend.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het het oordeel ten aanzien van de proceskostenvergoeding betreft.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag eveneens bevestigend en komt tot dezelfde conclusie als belanghebbende.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter (…).
4.2
Vooropgesteld moet worden dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, als regel de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking komen. Naar de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 12 mei 2006, nr. 42449, BNB 2006/270, mag van deze regel worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende (vgl. HR 5 januari 2007, nr. 42.548, NTFR 2007/119).
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling is uitgesproken. Gelet op het vorenoverwogene, heeft het Hof geen reden partijen daarin niet te volgen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten  wegingsfactor 1  € 534 = € 1.068 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op 1 punt x wegingsfactor 0,5 x € 534 = € 267 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De kosten van bezwaar zijn door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar reeds toegekend.

6.Beslissing

Het Hof
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover het het oordeel over de proceskostenvergoeding betreft,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.335 en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 128 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 13 april 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 april 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.