ECLI:NL:GHARL:2021:3555

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
200.248.610
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een meubel met warmhoudvitrine en de gevolgen voor de koopovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021, staat de non-conformiteit van een meubel met een warmhoudvitrine centraal. De appellant, hierna aangeduid als koper, heeft het meubel aangeschaft van de geïntimeerde, aangeduid als verkoper. Na levering van het meubel op 2 september 2016, heeft de koper herhaaldelijk gebreken gemeld, waaronder lekkage van de warmhoudvitrine en problemen met de koelvitrine. De koper heeft getuigen laten horen die zijn klachten bevestigen, terwijl de verkoper onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gebreken het gevolg waren van onoordeelkundig gebruik door de koper. Het hof oordeelt dat de verkoper niet heeft voldaan aan de overeenkomst, waardoor de koper het recht had de koopovereenkomst te ontbinden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de koper een bedrag van € 12.335,- moest betalen, maar het hof vernietigt dit vonnis en oordeelt dat de koper de volledige koopprijs van € 16.335,- heeft betaald. De verkoper wordt veroordeeld tot terugbetaling van € 10.335,- aan de koper, vermeerderd met rente, en tot schadevergoeding van € 500,- voor de schade aan de parketvloer. Daarnaast worden de kosten van een handschriftonderzoek en een deskundige toegewezen aan de verkoper. Het hof concludeert dat de koper recht heeft op schadevergoeding en dat de verkoper in de kosten van beide instanties wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.248.610
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, sector kanton, 6639510)
arrest van 13 april 2021
in de zaak van
[appellant] , tevens h.o.d.n. [A] ,
wonende te [B] ,
appellant,
hierna: [koper] ,
advocaat: mr. M. Shaaban, advocaat te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [C]
wonende te [D] ,
geïntimeerde,
hierna: [verkoper] ,
advocaat: mr. D. Coskun, advocaat te Arnhem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 29 september 2020 hier over. In dat arrest is aan beide partijen bewijs opgedragen
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een proces-verbaal van getuigenverhoor en tegen-getuigenverhoor van 7 december 2020;
- de voorafgaand aan deze getuigenverhoren door partij [koper] overgelegde producties
20 en 21;
- een memorie na enquête aan de zijde van [koper] (met producties);
- een antwoordmemorie na enquête aan de zijde van [verkoper] .
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

kern van het geschil
2.1
Zoals in het tussenarrest al is omschreven moet het hof in hoger beroep beoordelen of het door [verkoper] aan [koper] geleverde meubel bij levering aan de overeenkomst beantwoordde ( [koper] stelt van niet) en/of de door [koper] gemelde gebreken te wijten zijn aan onoordeelkundig gebruik (dat stelt [verkoper] ). Verder moet beoordeeld worden of [koper] de volledige koopprijs heeft betaald, zoals hij zegt, of voor een groot deel niet (volgens [verkoper] is slechts € 4.000,- betaald en bleef € 12.335,- onbetaald).
bewijsopdrachten
2.2
In het tussenarrest heeft het hof partijen toegelaten te bewijzen als volgt.
[koper] diende te bewijzen:
A. dat de door [verkoper] aan hem geleverde zaken de volgende gebreken vertoonden:
a. lekkage van de warmhoudvitrine (hierna ook: het au-bain-mariesysteem) en/of
b. problemen met het reguleren van de temperatuur van het au bain-mariesysteem en/of
c. gebreken aan de complete vitrine, waaronder de koelvitrine; en
d. dat daardoor een schade van € 2.000,- is ontstaan aan de parketvloer;
[verkoper] diende te bewijzen:
B. dat deze gebreken zijn ontstaan door onoordeelkundig gebruik door [koper] of zijn personeel;
C. dat de koop zag op showroommodellen.
[verkoper] is eveneens in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren van het vermoeden dat [koper] het volledige bedrag van € 16.335,- (contant) heeft betaald (bewijsopdracht D).
2.3
[koper] heeft naast zichzelf [betrokkene1] laten horen als getuige. [verkoper] heeft naast zichzelf [betrokkene2] , [betrokkene3] , [betrokkene4] en [betrokkene5] laten horen als getuigen. De getuigenverhoren hebben op één dag plaatsgevonden en daarbij zijn de getuigen vragen gesteld over alle hiervoor genoemde bewijsopdrachten. De getuigen zijn dus tegelijkertijd aan de zijde van de ene partij in enquête en aan de zijde van de andere partij in contra-enquête gehoord.
2.4
Hierna zal het hof per bewijsthema bespreken of het opgedragen bewijs is geleverd. Daarna zullen de consequenties daarvan voor de (oorspronkelijke) vorderingen van partijen worden behandeld.
het meubel vertoonde gebreken
2.5
Het hof acht [koper] geslaagd in het leveren van bewijs dat het geleverde meubel (dat onder meer een warmhoudvitrine en een koelvitrine bevatte) gebreken vertoonde en zal hierna uitleggen waarom.
2.6
[koper] heeft ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep een verklaring afgelegd en als getuige. [koper] is wat betreft bewijsopdracht A te beschouwen als een partijgetuige en daarvoor geldt dat zijn verklaring geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij die verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Daarvan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanige essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuige-verklaring van [koper] voldoende geloofwaardig maken [1] . Dat is hier het geval want de verklaring van [koper] wordt versterkt door de verklaring van de getuige [betrokkene1] en ook door de Whatsapp-correspondentie tussen [koper] en [verkoper] (waarvan een print is overgelegd voorafgaand aan de getuigenverhoren). Daaruit blijkt dat [koper] op 6 september 2016 (kort na de levering van het meubel op 2 september 2016) al heeft geklaagd over gebreken aan het meubel en dat hij die klachten vele malen daarna heeft herhaald.
2.7
De WhatsApp-correspondentie is in de Turkse taal gevoerd. Een vertaling in het Nederlands van die correspondentie is voorafgaand aan de getuigenverhoren (als productie 20) overgelegd door [koper] en op die correspondentie is bij memorie na enquête een uitgebreide toelichting gegeven. [verkoper] heeft aangevoerd dat de WhatsApp-correspondentie buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de teksten daarvan niet beëdigd zijn vertaald. [verkoper] heeft echter niet aangegeven dat en op welke punten de inhoud van deze correspondentie onjuist is, terwijl hij dit als kennelijk Turks sprekende partij toch makkelijk had kunnen doen. Hij heeft zijn verweer daarmee onvoldoende onderbouwd. Het hof betrekt de WhatsApp-correspondentie dus bij de waardering van het bewijs.
koelvitrine
2.8
Over de koelvitrine (door partijen ook wel vleesvitrine genoemd) heeft [koper] als getuige het volgende verklaard. Meteen na de opening van het restaurant op 3 of 4 september 2016 heeft hij geconstateerd dat de koelvitrine niet goed koelde. [koper] heeft dit aan [verkoper] doorgegeven, die beloofde een monteur te sturen. In afwachting daarvan heeft hij een eigen monteur naar de koelvitrine laten kijken en die constateerde dat de hele constructie van de koelvitrine verkeerd was. Het koelelement zat onder de warmhoudbakken, waardoor de motor van de koelvitrine niet kon afkoelen en de vitrine niet de juiste temperatuur bereikte. [koper] heeft verklaard dat de koelvitrine nog altijd niet goed werkt en dat het steeds hetzelfde probleem betreft, veroorzaakt doordat de koelvitrine vanaf het begin af aan niet goed werkte. De verklaring van [koper] wordt bevestigd door de getuige [betrokkene1] , in dienst bij het restaurant van [koper] als hulpkok. [betrokkene1] heeft ook verklaard dat de koeling van deze vitrine niet werkte, dat [koper] de leverancier van de vitrine heeft gevraagd dit gebrek op te lossen, maar “zonder resultaat”. Ook uit de WhatsApp-correspondentie blijkt dat [koper] het gebrek aan de koelvitrine heeft geconstateerd, dat heeft gemeld bij [verkoper] en hem aan de hand van een foto heeft laten zien dat de koelvitrine niet voldoende koelde.
2.9
Tegenover het door [koper] aangevoerde bewijs heeft [verkoper] onvoldoende ingebracht. [verkoper] heeft weliswaar zelf als getuige verklaard dat hij een monteur heeft gestuurd, ofwel iemand van BG Koeltechniek ofwel [betrokkene5] , die zou hebben gezegd dat er niets aan de hand was met de koelvitrine. De getuige [betrokkene5] heeft echter verklaard zich alleen te herinneren dat hij meer dan drie jaar geleden bij [koper] langs is geweest en dat hij de temperatuur in de koeling heeft gemeten, die volgens hem wel goed op temperatuur was. [betrokkene5] heeft verklaard geen werkbon te hebben gemaakt van dit bezoek. De eerder door [verkoper] in de procedure overgelegde werkbonnen zijn dus in ieder geval niet door hem opgemaakt. [verkoper] heeft geen andere getuigen laten horen die hebben verklaard dat de koelvitrine wel goed werkte. De getuige [betrokkene2] (bestuurder van onder meer BG Winkelinventaris en BG Koeltechniek) heeft verklaard dat [verkoper] BG Koeltechniek gevraagd heeft de koelvitrine te controleren, maar hij weet niet welke monteur hij heeft gestuurd. De getuigen [betrokkene4] en [betrokkene3] hebben niets verklaard over de koelvitrine. De enkele verklaring van de getuige [betrokkene5] legt tegenover het door [koper] ingebrachte bewijs onvoldoende gewicht in de schaal. Bewezen is dus dat de koelvitrine gebreken vertoonde, die ook niet zijn verholpen door [verkoper] .
warmhoudvitrine
2.1
Over de warmhoudvitrine heeft [koper] verklaard dat deze lekkage vertoonde. Uit de
WhatsApp-correspondentie blijkt dat [koper] begin oktober 2016 heeft geklaagd bij [verkoper] over het lekken van water uit de warmhoudvitrine en dat hij deze klachten daarna vele malen heeft herhaald in oktober en november 2016. [verkoper] heeft, zo blijkt uit die correspondentie, op een gegeven moment een warmte-element in de warmhoudvitrine geplaatst. Daarmee zijn de problemen echter niet opgelost, maar volgens [koper] verergerd (het glas van de vitrine is daardoor volgens hem gebroken). Als getuige heeft [koper] verklaard dat de warmhoudvitrine een marmeren plaat betreft met een uitsparing waarin een warmhoudbak zit. Aan die bak moet water worden toegevoegd waarna zogenoemde GN-bakken op dat water geplaatst worden. [koper] heeft verklaard dat in het systeem alleen GN-bakken van een bepaalde maat passen, die er ook in zitten. [verkoper] heeft volgens [koper] de lekkage van de warmhoudvitrine nooit opgelost. Hij heeft op enig moment siliconenkit aangebracht om de warmhoudbak dicht te maken, maar dat was slechts een tijdelijke oplossing.
2.11
De verklaring van [koper] dat de warmhoudvitrine gebreken vertoonde, die niet zijn opgelost door [verkoper] , wordt bevestigd door getuige [betrokkene1] en onvoldoende weersproken met het door [verkoper] ingebrachte bewijs. [verkoper] heeft weliswaar verklaard dat hij een monteur heeft gestuurd genaamd [betrokkene4] , die hem heeft gezegd dat [koper] bakken van een onjuiste diepte gebruikte, waardoor het water over de warmhoudvitrine heen en op de vloer liep. Van het werkbezoek van [betrokkene4] zou een werkbon gemaakt zijn. De verklaring van [verkoper] wordt echter niet bevestigd door de verklaring van getuige [betrokkene4] , die verklaart geen monteur te zijn en geen reparatie te hebben verricht. [betrokkene4] verklaart alleen een keer samen met [verkoper] in het restaurant van [koper] te zijn geweest, waarbij hij heeft gezien dat er veel water stond onder de bakken in de vitrine. Hij herinnert zich niet meer of er een werkbon is gemaakt van dat bezoek. De getuige [betrokkene5] heeft alleen verklaard dat hij geen lekkage heeft kunnen vinden bij de warmhoudvitrine, maar dat hij dat niet goed heeft kunnen zien omdat de bakken vol met water zaten. Bovendien kwam hij voor de koelvitrine; de warmhoudvitrine was niet zijn vak, aldus [betrokkene5] . De overige door [verkoper] voorgebrachte getuigen [betrokkene2] en [betrokkene3] hebben niet over de warmhoudvitrine verklaard.
2.12
De conclusie luidt dat [koper] ook heeft bewezen dat er al kort na levering gebreken aan de warmhoudvitrine bestonden, die niet door [verkoper] zijn opgelost.
onoordeelkundig gebruik warmhoudvitrine
2.13
[verkoper] heeft niet bewezen dat de gebreken aan de warmhoudvitrine zijn veroorzaakt door onoordeelkundig gebruik. Het bewijs daarvoor is alleen gelegen in zijn eigen verklaring als partijgetuige (met beperkte bewijskracht, zoals hiervoor overwogen). De verklaring van [verkoper] wordt onvoldoende ondersteund door de verklaringen van de getuigen [betrokkene4] en [betrokkene5] , zoals hiervoor overwogen. [verkoper] heeft nog verwezen naar eerder in de procedure overgelegde werkbonnen. Geen van de gehoorde getuigen heeft verklaard deze werkbonnen te hebben opgemaakt of ondertekend. In het tussenarrest (onder 5.6) is bovendien overwogen dat [koper] heeft betwist dat zijn handtekening voorkomt op de werkbon van 4 oktober 2016 en dat dit stuk daarom dus geen bewijs oplevert. Tegenover de consistente en gedetailleerde verklaringen van [koper] en [betrokkene1] heeft [verkoper] onvoldoende en onvoldoende geloofwaardig bewijs geleverd. [verkoper] is dus niet geslaagd in het onder B opgedragen bewijs.
conclusie: meubel is non-conform
2.14
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het geleverde meubel niet beantwoordde aan de overeenkomst vanwege de hiervoor behandelde gebreken. Bewijsopdracht C (of de koop zag op een showroommodel of niet) behoeft daarom geen bespreking meer. Ook showroommodellen moeten immers zonder gebreken geleverd worden.
schade aan parketvloer
2.15
[koper] is ook nog in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat door de gebreken aan het meubel een schade van € 2.000,- is ontstaan aan de parketvloer in het restaurant. [koper] heeft verklaard dat door de lekkage van de warmhoudvitrine schade is ontstaan aan het gedeelte van de parketvloer onder die vitrine en voert aan dat hij foto’s en een video daarvan heeft gemaakt, die als deel van de Whatsapp-correspondentie aan [verkoper] zijn gestuurd. Deze verklaring van [koper] wordt bevestigd door getuige [betrokkene1] en ondersteund door de inhoud van de Whatsapp-correspondentie en overgelegde foto’s. Deze aanvullende bewijzen zijn zodanig sterk dat zij de verklaring van [koper] voldoende geloofwaardig maken.
2.16
Om de hoogte van de schade aan te tonen heeft [koper] een aantal facturen overgelegd. Uit die facturen (gedateerd mei 2020 voor een totaalbedrag van € 4.102,50) valt niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, af te leiden welke reparaties precies aan de parketvloer zijn verricht en of deze reparaties allemaal verband houden met de beschadiging door lekkage van de warmhoudvitrine. Dat er een zekere schade door die lekkage is ontstaan aan de parketvloer acht het hof wel aannemelijk. [verkoper] heeft nog aangevoerd dat [koper] zich had kunnen en dienen te verzekeren voor (water)schade aan de inboedel. [koper] heeft niet heeft gereageerd op dit verweer. Nu van hem als ondernemer inderdaad kan worden verwacht dat hij zich verzekerd had voor (water)schade aan zijn inboedel had [koper] met het afsluiten van een verzekering de door [verkoper] te dragen schade kunnen beperken. Aannemelijk is wel dat [koper] een eigen risico had moeten betalen bij een dergelijke verzekering. Rekening houdend met al deze omstandigheden zal het hof de schade aan de parketvloer in alle redelijkheid daarom begroten op € 500,-.
is er volledig betaald?
2.17
In het tussenarrest is overwogen dat voorshands bewezen is dat [koper] het volledige bedrag van € 16.335,- heeft betaald aan [verkoper] . [verkoper] is in de gelegenheid gesteld tegenbewijs tegen dit rechtelijke vermoeden te leveren. Tegenover de verklaring van [koper] , die ondersteund wordt door de in het tussenarrest (in 5.9) genoemde e-mailcorrespondentie, heeft [verkoper] in feite alleen zijn eigen verklaring gesteld, terwijl hij de tegenstrijdigheden in de e-mailcorrespondentie niet goed heeft kunnen uitleggen. De getuige [betrokkene3] heeft niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren over de vraag of [koper] het volledige bedrag heeft betaald; hij is slechts afgegaan op wat [verkoper] hem heeft verteld. [betrokkene3] heeft verklaard niet te weten of er kwitanties zijn gestuurd voor de gestelde contante betalingen; soms gebeurde dat wel, soms gebeurde dat niet. Ook [betrokkene3] heeft geen geloofwaardige verklaring gegeven over zijn vermelding in de e-mailcorrespondentie “factuur afbetaald”, anders dan dat hij van [verkoper] had begrepen dat de factuur was afbetaald, maar dat dit achteraf bezien niet klopte. Ook bij de opgave van de hoogte van de betalingsachterstand zou [betrokkene3] een fout gemaakt hebben. [betrokkene3] heeft verklaard niet in de boekhouding te hebben kunnen controleren of er betalingen zijn binnengekomen, aangezien er binnen het bedrijf geen grootboekadministratie wordt bijgehouden.
2.18
Bij deze stand van zaken geldt dat [verkoper] niet geslaagd is in het leveren van het gevraagde tegenbewijs. Het hof oordeelt bewezen dat [koper] wel degelijk de volledige koopsom heeft betaald, zodat de rechtbank ten onrechte [koper] heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.335,-.
consequenties oordeel hof
2.19
Op grond van het voorgaande zal het vonnis van de rechtbank worden vernietigd en zal de vordering van [verkoper] (in reconventie) alsnog worden afgewezen.
2.2
[koper] heeft zijn vorderingen (in conventie) in hoger beroep opnieuw geformuleerd en heeft zijn eis daarbij gewijzigd en vermeerderd. Tegen deze eiswijziging heeft [verkoper] geen bezwaar gemaakt en dit is ook niet in strijd met de eisen van goede procesorde. Het hof zal daarom op basis van die gewijzigde eis bezien of de vorderingen van [koper] (geheel) kunnen worden toegewezen.
2.21
Op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat [koper] in zijn brief van 17 maart 2017 de koopovereenkomst terecht (buitengerechtelijk) heeft ontbonden vanwege de gebreken aan het geleverde meubel, waardoor dat meubel niet aan de overeenkomst beantwoordde. Dit betekent dat de primair sub I gevorderde verklaring van recht kan worden toegewezen.
2.22
Door de vernietiging van de koopovereenkomst ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de door hen ontvangen prestaties, dat wil zeggen dat [koper] in beginsel het meubel moet teruggeven en dat [verkoper] de volledige koopprijs moet terugbetalen aan [koper] . Aangezien het meubel is ingebouwd en op maat gemaakt ligt teruggave van het meubel niet voor de hand. Partijen gaan er kennelijk ook vanuit dat [koper] het meubel behoudt. [koper] moet daarom de waarde van het meubel vergoeden, waarbij die vergoeding in dit geval beperkt is tot de waarde die het meubel in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad voor hem [2] .
2.23
Vast staat dat [koper] het meubel vanaf de levering in september 2016 tot heden (ruim viereneenhalf jaar) heeft gebruikt, terwijl ook door de getuigenverklaringen duidelijk is geworden dat hij als gevolg van de gebreken aan het meubel voortdurend problemen bij dat gebruik heeft ondervonden. Bij gebreke aan door partijen aangevoerde aanknopingspunten zal het hof de waarde van het meubel voor [koper] in alle redelijkheid bepalen op € 6.000,-. Per saldo (uitgaande van de volledige koopsom die [verkoper] moet terugbetalen, te weten
€ 16.335,- minus de door [koper] te betalen vergoeding voor het gebruik van het meubel) zal [verkoper] daarom veroordeeld worden om € 10.335,- terug te betalen aan [koper] , vermeerderd met de rente vanaf 17 maart 2017 (de datum van de buitengerechtelijke ontbinding). Het primair sub II gevorderde zal op die manier worden toegewezen.
2.24
Zoals hiervoor overwogen zal [verkoper] worden veroordeeld tot betaling van € 500,- voor door [koper] geleden schade aan de parketvloer.
2.25
[koper] heeft nog gevorderd dat [verkoper] wordt veroordeeld in de kosten van het handschriftonderzoek (€ 1.391,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2018) dat [koper] heeft laten doen naar de echtheid van zijn handtekening op de stukken
genoemd in het tussenarrest (in 5.6). [verkoper] heeft deze vordering niet betwist en het hof is van oordeel dat deze kosten kunnen worden toegewezen op grond van artikel 6: 96 lid 2 sub b BW. [koper] heeft deze kosten moeten maken om de aansprakelijkheid van [verkoper] voor de gebreken aan het meubel vastgesteld te krijgen, toen aan hem stukken werden tegengeworpen met een handtekening die volgens [koper] niet van hem was ( waarin hij gesterkt wordt door het handschriftonderzoek). Die kosten kunnen ook aan [verkoper] worden toegerekend, nu vast is komen te staan dat het meubel niet aan de koopovereenkomst beantwoordde. Het hof acht het redelijk dat [koper] het handschriftonderzoek heeft laten verrichten en ook de omvang van de kosten zijn redelijk. De wettelijke rente over deze kosten zal worden toegewezen vanaf 19 oktober 2018, de datum van de appeldagvaarding waarbij deze kosten gevorderd zijn.
2.26
[koper] heeft ook nog gevorderd dat [verkoper] de kosten moet vergoeden (€ 209,52) van een door hem ingeschakelde deskundige (Hakvoort Professional B.V.), die heeft bevestigd dat het meubel gebreken vertoonde. [verkoper] heeft aangevoerd dat het rapport van Hakvoort gedateerd is op 18 september 2018, twee jaar na levering van het meubel, dat sinds die levering stelselmatig is gebruikt, terwijl [koper] niet heeft onderbouwd dat sprake is van een tekortkoming door [verkoper] die is te relateren aan een gebrek genoemd in dat rapport. Het hof is echter van oordeel dat ook deze kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kunnen worden toegewezen. [koper] heeft ook deze kosten moeten maken om de aansprakelijkheid van [verkoper] vastgesteld te krijgen, nadat [verkoper] geruime tijd na levering die aansprakelijkheid afwees. Het is dus redelijk dat [koper] deze kosten heeft gemaakt en deze zijn aan [verkoper] toe te rekenen. Nu [verkoper] de hoogte van deze kosten niet heeft betwist en de omvang daarvan redelijk is zal dit bedrag worden toegewezen. Ook hier geldt dat de wettelijke rente over deze kosten zal worden toegewezen vanaf 19 oktober 2018 (de datum van de appeldagvaarding).
2.27
Ten slotte heeft [koper] buitengerechtelijke kosten gevorderd ter hoogte van € 950,-. Die vordering is kennelijk gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, maar op de vordering van [koper] zoals die in hoger beroep wordt toegewezen is dit besluit niet van toepassing. Dat betekent dat [koper] (op grond van het rapport BGK-integraal) had moeten stellen dat het vergoeding van werkzaamheden betreft die meer omvatten dan de werkzaamheden waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding is. Nu [koper] deze vordering helemaal niet heeft onderbouwd zal deze worden afgewezen.

3.De slotsom

3.1
Het door [koper] ingestelde hoger beroep slaagt, waarmee het door [verkoper] ingestelde hoger beroep niet meer behandeld hoeft te worden. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De vorderingen van [koper] (in conventie) zullen worden toegewezen zoals hiervoor overwogen. De vorderingen van [verkoper] (in reconventie) zullen worden afgewezen.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [verkoper] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure bij de rechtbank aan de zijde van [koper] (zowel in conventie als in reconventie) zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 106,54
- griffierecht
€ 476,-
totaal verschotten € 582,54
- salaris advocaat € 900,-.
3.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [koper] (in het door hem ingestelde principale beroep) zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,91
- griffierecht
€ 726,-
totaal verschotten € 825,91
- salaris advocaat € 3.342,- (3 punten x tarief II ad € 1.114,- per punt).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [koper] (in het door [verkoper] ingestelde incidentele beroep) zullen worden vastgesteld op € 1.114,- aan salaris van de advocaat.
3.4
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
4.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Nijmegen) van 14 september 2018 en doet opnieuw recht:
in conventie:
4.2
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst van 2 september 2016 op 17 maart 2017 op een rechtsgeldige wijze (buitengerechtelijk) is ontbonden door [koper] ;
4.3
veroordeelt [verkoper] tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 10.335,- te betalen aan [koper] , vermeerderd met de rente vanaf 17 maart 2017 tot de dag van de algehele voldoening;
4.4
veroordeelt [verkoper] tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 500,- te betalen aan [koper] ter zake schade aan de parketvloer;
4.5
veroordeelt [verkoper] tot betaling aan [koper] van € 1.391,50 ter zake de kosten van het handschriftonderzoek, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 oktober 2018 tot de dag van de algehele voldoening;
4.6
veroordeelt [verkoper] tot betaling aan [koper] van € 209,52 ter zake de kosten van de inspectie door Hakvoort, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
19 oktober 2018 tot de dag van de algehele voldoening;
in reconventie
4.7
wijst de vorderingen van [verkoper] af;
in conventie en in reconventie
4.8
veroordeelt [verkoper] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [koper] voor wat betreft de procedure bij de rechtbank vastgesteld op
€ 582,54 voor verschotten en op € 900,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het (principaal en incidenteel) hoger beroep vastgesteld op € 825,91 voor verschotten en op € 4.456,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
4.9
veroordeelt [verkoper] in de nakosten, begroot op € 255,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [verkoper] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
4.1
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.11
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, R.A. Dozy en E. Baghery Ziabari, ondertekend door de voorzitter en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 164 lid 2 Rv en daarop gebaseerde vaste rechtspraak van de Hoge Raad, onder meer HR 31 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1688.
2.Dit volgt uit artikel 6: 272 lid 2 BW.