ECLI:NL:GHARL:2021:3602

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
200.290.505/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot schorsing van omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een omgangsregeling. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland (GI) om de werking van een eerdere beschikking van de kinderrechter te schorsen. De kinderrechter had op 6 januari 2021 een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en zijn twee minderjarige kinderen, waarbij de kinderen onder begeleiding van een professionele instantie contact met de vader zouden hebben. De GI stelde dat de omgangsregeling op dat moment niet uitvoerbaar was, omdat er geen instantie beschikbaar was om de omgang te begeleiden en de moeder niet in staat was om zich uit te laten over de mogelijkheden van de omgang. Het hof oordeelde dat de gewijzigde omgangsregeling inhoudelijk opnieuw beoordeeld moest worden voordat uitvoering kon worden gegeven aan de regeling. Het hof vond het belang van de GI bij schorsing zwaarder wegen dan het belang van de vader bij directe tenuitvoerlegging van de beschikking. Het hof heeft het verzoek van de GI toegewezen en de werking van de beschikking van de kinderrechter geschorst, met de nadruk op het belang van de kinderen en de noodzaak van structuur en duidelijkheid in hun leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.505/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 381161)
beschikking van 13 april 2021 op het verzoek tot schorsing
inzake
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verzoekster,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.R. Gorseling te Nijmegen,
en
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E.W. van Schaijk te Elst.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 6 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking). Bij deze uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] , geboren [in] 2011, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2013, gewijzigd in die zin dat de kinderen drie keer, eenmaal per maand gedurende twee uur, bij de vader thuis contact hebben met de vader. Dat gebeurt onder begeleiding van een professionele instantie, niet zijnde de GI of het LET, waarbij na elk contactmoment een evaluatie plaatsvindt en de regeling telkens kan worden verlengd als de contactmomenten positief verlopen en de vader zich niet dreigend of intimiderend uitlaat richting de moeder, haar partner of de begeleiding van de omgangsmomenten. De kinderrechter heeft de GI in overweging gegeven de regeling in duur en frequentie uit te breiden als het contact langere tijd goed verloopt en toe te werken naar omgang zonder begeleiding.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 10 februari 2021;
  • het verweerschrift van de moeder tegen het verzoek tot schorsing;
  • het verweerschrift van de vader tegen het verzoek tot schorsing met producties;
  • een brief van de GI van 17 maart 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2021 plaatsgevonden. In verband met het coronavirus heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden door middel van een telefonische (beeld)verbinding (telehoren). Via deze verbinding waren aanwezig:
  • [C] , [D] en [E] namens de GI;
  • de vader en zijn advocaat;
  • de moeder en haar advocaat.
Omdat de verbinding vanwege technische problemen voortijdig is verbroken, heeft het hof de ouders in de gelegenheid gesteld hun eventuele slotopmerkingen per e-mail kenbaar te maken. Het hof heeft hierop ontvangen:
  • een e-mailbericht van mr. Van Schaijk van 1 april 2021 met als bijlage een e-mailbericht van de moeder;
  • een e-mailbericht van mr. Gorseling van 1 april 2021 met als bijlage een e-mailbericht van de vader.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de GI schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer. De moeder heeft ook een verweerschrift ingediend, maar staat achter het door de GI ingediende schorsingsverzoek.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
Het hof stelt vast dat de kinderrechter de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet heeft gemotiveerd, zodat het hof het schorsingsverzoek zal beoordelen aan de hand van de hiervoor onder a. en b. genoemde maatstaven.
3.5
De GI heeft aan haar schorsingsverzoek onder meer ten grondslag gelegd dat de in de bestreden beschikking opgenomen omgangsregeling op dit moment niet uitvoerbaar is, omdat zij geen instantie bereid heeft gevonden om de omgang bij de vader thuis te begeleiden. Daarnaast is gebleken dat de moeder – die alleen is belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] – zich niet heeft kunnen uitlaten over de mogelijkheid om de omgang bij de vader thuis te laten plaatsvinden. De vader heeft die mogelijkheid geopperd tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek van de GI tot beperking van de omgang tussen de vader en de kinderen. De moeder was niet aanwezig bij die behandeling en was daarvan dus niet op de hoogte. Deze omstandigheden maken het naar het oordeel van het hof noodzakelijk dat de gewijzigde omgangsregeling inhoudelijk opnieuw wordt beoordeeld vóórdat hieraan uitvoering wordt gegeven. De kinderen hebben behoefte aan structuur en duidelijkheid. Het hof acht uitvoering van de gewijzigde omgangsregeling vóórdat hierover in de hoofzaak is beslist daarom niet in het belang van de kinderen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het belang van de GI bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de vader bij directe tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking. Het hof zal het schorsingsverzoek daarom toewijzen. Het hof acht het voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en de vader wel van groot belang dat er omgang tussen hen is. Niet gebleken is dat de omgang bij [F] voor de kinderen niet goed verliep. Het hof verwacht van de GI dat zij zich er voor inspant om zo spoedig mogelijk tot hervatting van de omgang te komen, zodat de toewijzing van het schorsingsverzoek er niet toe leidt dat de vader en de kinderen elkaar in het geheel niet zien voordat in de hoofdzaak is beslist. Daarvoor is ook de medewerking van de vader nodig.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de GI toe;
schorst de werking van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 6 januari 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en E. de Boer, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 13 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.