Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
Per schip wordt er een separate C.V. opgericht. Voor zover voor deze procedure van belang gaat het om de volgende C.V.’s:
- C.V. [G]
- C.V. [H]
- C.V. [I]
- CV. [F]
In het onderhavige jaar participeerde belanghebbende in vier besloten scheepvaart CV’s:
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
In een geval als het onderhavige, waarin een belastingplichtige een schip (mede)exploiteert door middel van een voor de vennootschapsbelasting transparante commanditaire vennootschap, is voor de heffing van de vennootschapsbelasting de onderneming van de belastingplichtige niet beperkt tot zijn aandeel in de activa, de passiva en de activiteiten van de commanditaire vennootschap. De voor toepassing van het tonnageregime vermelde eis dat de met de exploitatie van het schip samenhangende werkzaamheden in eigen beheer door de belastingplichtige zelf worden verricht, brengt in een geval als dit daarom niet mee dat de vergoeding voor de desbetreffende werkzaamheden door de belastingplichtige dient te zijn genoten in zijn hoedanigheid van commanditair vennoot. Voor zover het Hof anders heeft geoordeeld, geeft dat blijk van een onjuiste rechtsopvatting. (…) Het Hof heeft geoordeeld dat de werkzaamheden die belanghebbende in verband met de verkoop van het schip heeft verricht, en waarvoor zij de verkoopprovisie heeft ontvangen, direct samenhangen met de exploitatie van het schip. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. In aanmerking genomen dat de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding geen aanwijzing bevatten dat de door belanghebbende in verband met de verkoop van het schip verrichte werkzaamheden hebben plaatsgevonden in het kader van een andere onderneming van belanghebbende dan haar scheepvaartonderneming, dient de verkoopprovisie te worden aangemerkt als winst uit zeescheepvaart als bedoeld in artikel 3.22, lid 1, Wet IB 2001. De verkoopprovisie, die belanghebbende ontving voor haar bemoeienis met de vervreemding van het schip, heeft betrekking op door haar feitelijk verrichte werkzaamheden, zodat sprake is van een voordeel dat is verkregen met in eigen beheer zelf verrichte werkzaamheden. De verkoopprovisie valt onder het tonnageregime.”.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld of tegen beter weten in een beslissing heeft genomen die in rechte geen stand zou kunnen houden (zie Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011: BP2975, en Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). De rechtbank merkt hierbij op dat het arrest van de Hoge Raad van 7 juli 2017 (…) weliswaar heeft meegewogen in het bewijsoordeel in onderhavige zaken, maar dat eiseres aan de hand van dat arrest niet aannemelijk heeft gemaakt dat de standpunten van de Inspecteur bij voorbaat kansloos waren. De rechtbank merkt in dit licht op, dat de Advocaat-Generaal een Conclusie heeft genomen in die zaak en dat de Hoge Raad vervolgens zonder toepassing van artikel 80a of artikel 81 van de Wet RO arrest heeft gewezen.”. Overigens overweegt het Hof nog dat de omstandigheid dat de procedure die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 7 juli 2017 ook betrekking had op belanghebbende, dat niet anders maakt, nu die procedure zag op een verkoopprovisie en de onderhavige zaken gaan over een assurantieprovisie en een frequentiekorting, en de Inspecteur (ook) andere stellingen heeft ingenomen dan door de Hoge Raad eerder zijn beoordeeld. Eén en ander heeft mutatis mutandis evenzeer te gelden in hoger beroep. Voorts overweegt het Hof nog dat geen rechtsregel of algemeen beginsel de Inspecteur in het onderhavige geval ertoe verplichtte de bezwaren tegen de onderhavige zaken aan te houden tot de Hoge Raad zou hebben beslist in een andere lopende zaak, reeds niet omdat, zoals hiervoor is overwogen, die lopende zaak afwijkt van de onderhavige.
5.Proceskosten
6.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).