ECLI:NL:GHARL:2021:3958

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.283.747
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking rechtbank en vaststelling zorgregeling ouders over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen ouders van een minderjarige. De ouders, de moeder en de vader, waren in geschil over de omgangsregeling van hun kind, geboren in 2006. De rechtbank Midden-Nederland had eerder een beschikking gegeven waarin de omgangsregeling was vastgesteld, maar de moeder was het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld die zoveel mogelijk aansluit bij de wensen van de minderjarige. De ouders zijn verplicht om de nieuwe regeling na te komen, met een dwangsom van € 250,- per dag/dagdeel voor het niet naleven van de afspraken, tot een maximum van € 10.000,-. Het hof heeft benadrukt dat de voortdurende strijd tussen de ouders schadelijk is voor de minderjarige en dat het in zijn belang is dat de ouders zich meer richten op oplossingen in plaats van op conflicten. De nieuwe regeling houdt in dat de minderjarige om de twee weken een weekend bij de vader verblijft en dat er specifieke afspraken zijn gemaakt over de vakanties. De ouders zijn ook verplicht om elkaar tijdig op de hoogte te stellen van hun verblijfplaatsen tijdens de vakanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.747
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 484016)
beschikking van 22 april 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 september 2020;
- een journaalbericht van mr. Ter Avest van 13 maart 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Schreinemacher van 18 maart 2021 met producties.
2.2
Op 22 maart 2021 is de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 maart 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen.
2.4
Mr. Ter Avest heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de overlegging van het verweerschrift met daarbij het incidenteel hoger beroep van de vader, ingekomen bij het hof op 19 maart 2021, aangezien dit processtuk ruim buiten de door het hof gegeven termijn is ingediend. Het hof heeft daarop beslist dat het schriftelijke verweer en het incidenteel hoger beroep buiten beschouwing worden gelaten omdat deze te laat zijn ingediend. Het hof heeft de vader wel in de gelegenheid gesteld om ter zitting mondeling verweer te voeren.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
[de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren te [B] [in]
2006.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 december 2016 is het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] beëindigd en is de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] belast. Daarnaast heeft deze rechtbank in de beschikking van 2 december 2016, — evenals in de beschikkingen van 17 november 2015 en 15 december 2015, — een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] , inhoudende:
-- dat [de minderjarige] om de twee weken op vrijdag uit school tot maandag naar school bij de
vader verblijft en in de andere week van vrijdag uit school tot zaterdag 11.00 uur;
-dat de vader iedere week telefonisch contact met [de minderjarige] mag hebben op een door
partijen in onderling overleg te bepalen dag en tijdstip;
-- dat [de minderjarige] wordt gehaald en gebracht bij het huisadres van de ouder waar hij op dat
moment verblijft, met uitzondering van de dagen dat [de minderjarige] bij de vader in
[D] in het vakantiehuis verblijft. Op die dagen wordt [de minderjarige] gehaald en
gebracht op het adres van het tuinhuis. De vader dient de moeder minimaal een dag
van tevoren kenbaar te maken dat hij van plan is om daar met [de minderjarige] te verblijven;
-- dat de vakantieregeling ingaat op vrijdagavond na het eten (19.00 uur);
-- dat de verdeling van de vakanties als volgt is:
[de minderjarige] verblijft in de herfstvakantie bij de vader;
-gedurende de kerstvakantie verblijft [de minderjarige] in de oneven jaren de eerste
week bij de moeder en de tweede week bij de vader en in de even jaren
andersom, de wisseling zal plaatsvinden op zaterdag om 19.00 uur;
- [de minderjarige] verblijft in de voorjaarsvakantie bij de moeder en met Pasen bij de
vader;
-de meivakantie wordt hij helfte verdeeld. Indien deze een week duurt, dan is
[de minderjarige] de eerste dagen bij de vader en gaat hij op woensdag om 12.00 uur
naar de moeder. Indien deze twee weken duurt, dan verblijft [de minderjarige] de
eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder, waarbij de
wisseling plaatsvindt op zaterdag om 19.00 uur;
-met Pinksteren verblijft [de minderjarige] bij de moeder;
-de zomervakantie wordt bij helfte gedeeld met dien verstande dat [de minderjarige]
gedurende de eerste drie weken bij de vader is en gedurende de laatste drie
weken bij de moeder;
-de verjaardagen van de ouders viert [de minderjarige] bij de ouder die jarig is en wel
van 10.00 tot 19.00 uur, voor zover dit afwijkt van de reguliere
omgangsregeling;
-op de verjaardag van [de minderjarige] is hij bij die ouder bij wie hij in het kader van
de omgangsregeling verblijft;
-op Moederdag verblijft [de minderjarige] bij de moeder en op Vaderdag bij de vader,
in beide gevallen van 10.00 tot 19.00 uur, voor zover dit afwijkt van de
reguliere omgangsregeling;
-dat partijen elkaar twee weken voor elke vakantie op de hoogte stellen waar
zij verblijven gedurende die vakantie en dat zij elkaar gedurende die
vakantie op de hoogte stellen indien er wijzigingen zijn in de verblijfplaats;
-dat [de minderjarige] gedurende de vakantieperiodes op de woensdagen om 19.00 uur
telefonisch contact heeft met de ouder bij wie hij niet verblijft;
-dat elke ouder, wanneer hij of zij niet zelf voor [de minderjarige] kan zorgen op een
tijdstip waarop volgens de geldende omgangsregeling [de minderjarige] bij die ouder
zou zijn — tien dagen van tevoren per e-mail contact opneemt met de andere
ouder, teneinde te trachten [de minderjarige] daar onder te brengen en wanneer dat
niet mocht lukken dan wel indien niet binnen 48 uur een reactie hierop is
verkregen, [de minderjarige] in het eigen netwerk kan worden ondergebracht.
3.3
Bij vonnis van 12 juli 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland de moeder veroordeeld om de omgangsregeling en de vakantieregeling zoals hierboven vermeld, na te komen, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of dagdeel dat zij hieraan niet voldoet, met een maximum van € 5.000,-.
3.4
Vervolgens hebben partijen op 19 juli 2019 tijdens de zitting in de
kortgedingprocedure met elkaar afgesproken dat de moeder aan de psycholoog van [de minderjarige]
zou vragen om met [de minderjarige] te bespreken of hij op korte termijn behoefte had aan contact
met de vader. Daarnaast zou de moeder aan de psycholoog vragen om tijdens de behandeling
blijvend aandacht te hebben voor de mogelijkheid van contactherstel tussen de vader en
[de minderjarige] . Indien [de minderjarige] bij de psycholoog verklaart dat hij contact wil hebben met de vader,
dan zullen partijen daarnaar handelen. Verder heeft de rechtbank de Raad verzocht een
onderzoek te verrichten naar de vraag welke omgangsregeling in het belang van [de minderjarige]
wordt geacht. Partijen hebben tijdens de zitting afgesproken dat de vader [de minderjarige] , zolang
hij niet verklaard heeft contact te willen hebben, — niet zelf opzoekt en dat er lopende het
raadsonderzoek geen dwangsommen zullen worden gevorderd totdat de bodemrechter
uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak.
3.5
De moeder heeft de rechtbank verzocht om de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] gedurende de procedure op te schorten en te wijzigen in een wekelijks telefonisch contact, de raad een onderzoek te laten verrichten naar de omgangsregeling en de dwangsom op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de (invulling van) het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] .
Bij de -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- bestreden beschikking heeft de rechtbank de in de beschikkingen van 17 november 2015, 15 december 2015 en 2 december 2016 vastgestelde omgangsregeling, met uitzondering van de vakantieregeling, als volgt gewijzigd:
-stelt (met ingang van 26 juni 2020) een omgangsregeling vast waarbij [de minderjarige] één keer in de veertien dagen van vrijdag uit schooltijd tot maandag naar school bij de vader verblijft en in de andere week van vrijdag uit school tot zaterdag 11.00 uur en waarbij de omgang als [de minderjarige] in verband met een studiedag of iets dergelijks op de vrijdag geen school heeft start op 12.00 uur;
-bepaalt dat – voor zover de overdracht niet plaatsvindt op school – [de minderjarige] zelfstandig naar de andere ouder reist dan wel door de ouder waar [de minderjarige] op dat moment verblijft naar de andere ouder wordt gebracht;
-bepaalt dat de in de beschikkingen van 17 november 2015 en 15 december 2015 vastgestelde vakantieregeling blijft gelden, met dien verstande dat de vakantieregeling start op vrijdag om 19.00 uur, met uitzondering van de voorjaarsvakantie (als de moeder gaat skiën) en eindigt op maandag voor schooltijd en met dien verstande dat in het geval van een schoolvakantie van twee weken de tweede week van de vakantie start op zaterdag om 19.00 uur en eindigt op maandag voor schooltijd;
-bepaalt dat [de minderjarige] naar eigen inzicht bel- of appcontact heeft met de ouder bij wie hij op dat moment niet verblijft;
-bepaalt dat partijen de bovenstaande beslissingen dienen na te komen, op straffe van een aan de andere ouder te verbeuren dwangsom van € 250,- per dag/dagdeel of per keer dat één van de ouders zich niet aan deze beschikking houdt, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking (deels) te vernietigen en als volgt te beslissen:
ten aanzien van de zorgregeling:
de zorgregeling die geldt tussen de vader en [de minderjarige] te wijzigen in een zorgregeling van eens in de twee weken op zondag van 10.00 tot 20.00 uur en geen vakantieregeling vast te stellen. Voor wat betreft de feestdagen verzoekt de moeder te bepalen dat [de minderjarige] op tweede kerstdag, tweede paasdag en tweede pinksterdag bij de vader verblijft van 10.00 uur tot 20.00 uur. De dwangsom blijft gehandhaafd.
Indien het gerechtshof de vakantieregeling handhaaft:
de in de beschikkingen van 17 november 2015 en 15 december 2015 vastgestelde vakantieregeling blijft gelden, met dien verstande dat die regeling start op het moment dat [de minderjarige] zijn laatste schooluur voor de vakantie heeft gehad en eindigt op maandag voor schooltijd, en met dien verstande dat in het geval van een schoolvakantie van twee weken de tweede week van de vakantie start op zaterdag om 19.00 uur en eindigt op maandag voor schooltijd;
-daarbij een dwangsom op te leggen in die zin dat de vader geen of een onjuist of niet bestaand vakantie- of verblijfsadres opgeeft aan de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- per keer met een maximum van € 10.000,-;
-en daarbij een dwangsom op te leggen in die zin dat de vader als hij zonder toestemming van de moeder met [de minderjarige] in het buitenland verblijft een dwangsom verbeurt van € 2.500,- per keer;
ten aanzien van een onderzoek:
-een NIFP-onderzoek te gelasten om te bezien of er sprake is van persoonlijkheids- of psychiatrische problematiek bij ouders alsmede te kijken hoe de relatie tussen [de minderjarige] en zijn vader is, hoe de relatie tussen [de minderjarige] en zijn moeder is, om zo een zorgregeling vast te stellen die het meest in het belang van [de minderjarige] is, of
-forensische mediation te gelasten, waarbij de mediator rapporteert aan het gerechtshof over de meest gewenste zorgregeling; ouders worden verplicht mee te werken aan de forensische mediation.
4.3
De vader heeft mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
De moeder stelt dat zij nooit tegen het contact tussen de vader en [de minderjarige] geweest. Zij acht echter de door de rechtbank vastgestelde regeling niet in het belang van [de minderjarige] . De vader komt de zorgregeling regelmatig niet op correcte wijze na. Het gaat hier om de tijdigheid van de overdrachtsmomenten, de bereikbaarheid van de vader en de onduidelijkheid van bijvoorbeeld een vakantiebestemming. Voor haar is dit steeds heel vervelend, maar vooral voor [de minderjarige] , die in verband met de bij hem vastgestelde ADHD behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur.
5.3
De vader stelt primair dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling kan worden gehandhaafd. Subsidiair acht hij een omgangsregeling, waarbij [de minderjarige] om het andere weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij hem kan zijn, het meest in ieders belang. In dat geval dient de beschikking van de rechtbank voor het overige te worden bekrachtigd, behoudens de opgelegde dwangsom. De verzoeken van de moeder in hoger beroep moeten worden afgewezen.
5.4
Volgens de raad dienen de ouders zich te realiseren dat hun voortdurende strijd over de omgang een beschadigende werking op [de minderjarige] heeft. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de ouders zich meer concentreren op het zoeken naar oplossingen in plaats van te blijven strijden. De raad adviseert bij het vastleggen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] zoveel mogelijk aan te sluiten bij de wensen van [de minderjarige] .
5.5
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek of mediation te gelasten. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om de beslissing aan te houden om de door de moeder verzochte mediation of een NIFP-onderzoek te laten verrichten naar (althans zo begrijpt het hof het desbetreffende verzoek van de moeder) de persoonlijkheids- of psychiatrische problematiek van de ouders en welke omgangsregeling, gelet op de persoonlijke relatie van [de minderjarige] met zijn ouders, het best voor [de minderjarige] is. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [de minderjarige] dat de ouders, die al jaren met elkaar procederen, hun strijd gaan staken. Ouders lijken onvoldoende te beseffen dat deze strijd, zoals de raad ter zitting heeft verwoord, uiteindelijk een beschadigende werking op [de minderjarige] zal hebben.
Het hof is daarom van oordeel dat er nu, in het noodzakelijke belang van [de minderjarige] , een beslissing moet worden genomen. Nu de ouders het niet met elkaar eens lijken te kunnen worden ziet het hof aanleiding om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de wensen van [de minderjarige] . Het hof is het in beginsel eens met de stelling van de ouders dat een veertienjarig kind niet een bepalende rol kan hebben in de uitvoering van de omgang. Uit het gesprek dat met [de minderjarige] is gevoerd, is het hof echter gebleken dat [de minderjarige] een intelligente jongen is, die op overtuigende wijze en concreet heeft kunnen aangeven welke omgang hij wenst. De door [de minderjarige] in dat gesprek gedane uitspraak dat hij in de huidige situatie het gevoel heeft dat hij twee levens heeft, acht het hof schrijnend. Nu het hof de door [de minderjarige] gewenste omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] acht, zal het hof de regeling vaststellen, zoals hierna nader uitgewerkt.
Het hof verwacht dat de ouders die regeling in het belang van [de minderjarige] gaan respecteren en naleven, maar ziet wel reden om de dwangsom ten aanzien van de reguliere omgangsregeling te handhaven. Het hof ziet geen aanleiding om ten aanzien van het niet doorgeven van een (juist) vakantieadres of ten aanzien van een buitenlandverblijf zonder toestemming een dwangsom op te leggen nu de vader heeft toegezegd zich aan de desbetreffende afspraken te houden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juni 2020 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de in de beschikkingen van 17 november 2015, 15 december 2015 en 2 december 2016 bepaalde omgangsregeling;
bepaalt dat [de minderjarige] in het kader van de omgangsregeling:
-één keer in de twee weken een weekend bij de vader verblijft:
*het ene weekend van vrijdag uit school tot zaterdag 17.00 uur en
*het andere weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school;
bepaalt dat [de minderjarige] gedurende de vakanties bij de vader verblijft:
-twee weken van de zomervakantie;
-de herfstvakantie;
-één week van de kerstvakantie;
-de helft van de meivakantie;
- [de minderjarige] verblijft de gehele voorjaarsvakantie bij de moeder;
waarbij steeds de volgende uitgangspunten gelden:
*de vakanties beginnen op vrijdag uit school en eindigen op maandag naar school;
*bij een meerweekse vakantie is het wisselmoment op zaterdag om 19.00 uur;
* [de minderjarige] wordt gehaald door de ouder bij wie hij de komende periode verblijft.
-bepaalt dat [de minderjarige] naar eigen inzicht bel- of appcontact heeft met de ouder bij wie hij op dat moment niet verblijft;
-bepaalt dat partijen de bovenstaande beslissingen dienen na te komen, op straffe van een aan de andere ouder te verbeuren dwangsom van € 250,- per dag/dagdeel of per keer dat één van de ouders zich niet aan deze beschikking houdt, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.H.A. Moes en E. de Boer, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 22 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.