ECLI:NL:GHARL:2021:4199

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
200.281.443/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderbewindstelling van goederen van een kwetsbare verzoekster met verstandelijke beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de goederen van verzoekster, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en andere beperkingen. Verzoekster, geboren in Marokko en sinds 2011 in Nederland, heeft een verblijfsvergunning en verbleef in een beschermde woonvoorziening. In eerste aanleg heeft de kantonrechter op 13 mei 2020 besloten om haar goederen onder bewind te stellen, wat verzoekster heeft aangevochten met drie grieven. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 29 maart 2021 plaatsvond. Verzoekster was bijgestaan door haar advocaat en een beëdigd tolk. De bewindvoerder en de betrokken stichting hebben verweer gevoerd tegen de grieven van verzoekster.

Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, onder andere door haar verstandelijke beperking en taalproblemen. Het hof heeft de argumenten van verzoekster over haar zelfstandigheid en eerdere ervaringen met geldbeheer gewogen, maar geconcludeerd dat de onderbewindstelling noodzakelijk is. De betrokken partijen hebben aangegeven dat verzoekster professionele begeleiding nodig heeft om haar financiële keuzes te maken en te overzien. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het belang van hoor en wederhoor en de noodzaak van bescherming van verzoekster zijn benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.443/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8413128)
beschikking van 29 april 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. K.N. Holtrop te Lelystad.
Als overige
belanghebbendenzijn aangemerkt:
de Protestants-Christelijke Stichting [B],
locatie [C] te [D] ,
verder te noemen: [B] ,
Stichting [de bewindvoerder],
kantoorhoudende te [E] ,
verder ook te noemen: de bewindvoerder.
Als
informantis aangemerkt:
[de informant] , h.o.d.n. [F],
kantoorhoudende te [D] ,
verder ook te noemen: [de informant] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 juli 2020;
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 23 februari 2021 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat en door een beëdigd tolk Marokkaans-Arabisch, [G] (tolknummer [000] );
- namens de bewindvoerder: [H] ;
- namens [B] : mr. A.E.G. IJff (jurist), [I] (coördinerend begeleider) en [J] (locatiemanager);
- [de informant] .
Mevrouw [K] , een vriendin van [verzoekster] , is als toehoorder bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest.
Ter zitting heeft mr. IJff mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde spreekaantekeningen.
De zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van [verzoekster] tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 30 juni 2020. In die zaak, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.281.689/01 beslist het hof heden bij afzonderlijke beschikking.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] is [in] 1992 geboren in Marokko. Zij is in 2011/2012 naar Nederland gekomen. Zij heeft nu een verblijfsvergunning ‘humanitair niet tijdelijk’.
3.2
[verzoekster] heeft vanaf 2016 in de opvang van [L] verbleven. Sinds december 2019 woont zij in een beschermde woonvoorziening van [B] .
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 26 maart 2020, hebben [verzoekster] en [B] verzocht om alle goederen die aan [verzoekster] (zullen) toebehoren onder bewind te stellen en om Stichting [de bewindvoerder] tot bewindvoerder te benoemen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 13 mei 2020 heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. De kantonrechter heeft Stichting [de bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.
4.2
[verzoekster] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot onderbewindstelling alsnog af te wijzen.
4.3
De bewindvoerder en [B] hebben ter zitting verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld - zakelijk weergegeven - dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

5.De motivering van de beslissing

* Hoor en wederhoor
5.1
[verzoekster] heeft onder meer gegriefd over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking, in het bet bijzonder over het niet in acht nemen van het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof is van oordeel dat - daargelaten het antwoord op de vraag of de kantonrechter bij de totstandkoming van de bestreden beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemd beginsel - [verzoekster] geen belang heeft bij behandeling van haar klacht. Zij heeft in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft zij gebruik gemaakt. De procedure in hoger beroep strekt er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
* Verzoekschrift in eerste aanleg
5.2
[verzoekster] heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat zij weliswaar formeel zelf verzocht heeft om een onderbewindstelling, maar dat de door haar verrichte rechtshandeling feitelijk niet voldoet aan haar wil, omdat zij nooit heeft begrepen wat het verzoek inhield.
5.3
Uit de door [B] ter zitting gegeven toelichting is het hof gebleken dat het de bedoeling was van [B] om het verzoekschrift zowel namens [verzoekster] als namens [B] in te dienen. Daarmee is de onduidelijkheid die bestond vanwege het niet helemaal juist ingevulde formulier waarmee de onderbewindstelling is verzocht, weggenomen en het hof beschouwt [B] dan ook als mede-verzoekster in eerste aanleg. [B] heeft in hoger beroep haar verzoek tot onderbewindstelling gehandhaafd. In deze procedure kan dan ook in het midden blijven of [verzoekster] de onderbewindstelling heeft gewild: immers ligt aan het hof in ieder geval ter beoordeling voor het verzoek van [B] tot onderbewindstelling van de goederen van [verzoekster] .
5.4
Overigens merkt het hof nog op dat ter zitting duidelijk is geworden dat [B] geen gebruik heeft gemaakt van een tolk terwijl duidelijk is dat [verzoekster] , die vanwege haar beperkingen al kwetsbaar is, de Nederlandse taal onvoldoende beheerst.
Gelet op de (ingrijpende) aard van de maatregel die besproken werd acht het hof dat geen gelukkige gang van zaken.
* Onderbewindstelling
5.5
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.6
Bij [verzoekster] is een IQ vastgesteld van 61 (licht verstandelijke beperking). Zij heeft een auditieve en visuele beperking. Zij spreekt en begrijpt de Nederlandse taal beperkt. Ook in haar eigen taal kan zij slechts beperkt lezen en schrijven. Als opleiding heeft [verzoekster] een aantal jaren basisschool in Marokko. [verzoekster] heeft een CIZ-indicatie voor wonen met begeleiding en verzorging. Vanuit de betrokken hulpverlening wordt aangegeven dat zij blijvend 24-uurszorg nodig heeft.
5.7
Stichting [de bewindvoerder] heeft in het plan van aanpak bewind en ter zitting onbetwist verklaard dat zij in de maanden voor de indiening van het verzoekschrift tot onderbewindstelling door [B] is benaderd om - zo was de bedoeling - budgetbeheer op te starten voor [verzoekster] . Stichting [de bewindvoerder] heeft echter in de voorbereidingsfase al enkele belemmeringen geconstateerd waardoor het niet goed mogelijk was het budgetbeheer uit te voeren.
Zo bleek [verzoekster] niet in staat zelfstandig een aantal formulieren in te vullen, waaronder de aanvraag voor een uitkering: [verzoekster] liep vast bij het lezen, begrijpen en invullen van de formulieren. [verzoekster] heeft aan haar begeleiders van [B] vragen gesteld over het invullen van de formulieren, maar de begeleiders zijn niet bevoegd [verzoekster] te ondersteunen bij het invullen van deze formulieren. Ook de budgetcoach (Stichting [de bewindvoerder] ) is niet gemachtigd om deze formulieren namens [verzoekster] in te vullen. Daarvoor is een onderbewindstelling nodig.
Verder wilde [verzoekster] de formulieren voor het openen van een bankrekening bij de [a-bank] niet invullen, omdat zijzelf al een bankrekening bij [b-bank] had. Stichting [de bewindvoerder] heeft getracht aan [verzoekster] uit te leggen dat het openen van een rekening bij de [a-bank] nodig was omdat Stichting [de bewindvoerder] geen overeenkomst heeft met [b-bank] en omdat zij anders haar taken als budgetbeheerder/budgetcoach niet behoorlijk zou kunnen uitvoeren. Ook na deze uitleg wilde [verzoekster] de formulieren echter niet invullen.
Daarnaast heeft Stichting [de bewindvoerder] geconstateerd dat [verzoekster] bij een aanvraag voor een uitkering ook een bijzondere uitkering voor verhuiskosten toegekend had gekregen. Hierover is niet duidelijk geworden of [verzoekster] dit zo heeft gewild, maar vaststaat dat deze bijzondere uitkering is omgezet in een lening die [verzoekster] nog moet aflossen.
Stichting [de bewindvoerder] heeft gelet op voornoemde gang van zaken in combinatie met de kwetsbaarheid van [verzoekster] door haar lichamelijke problemen, haar taalproblemen en haar psychische problemen voortkomend uit haar belaste verleden, geconcludeerd dat budgetbeheer onvoldoende is om [verzoekster] op de benodigde manier te kunnen helpen en beschermen. Stichting [de bewindvoerder] heeft met [verzoekster] besproken dat naar haar mening een onderbewindstelling nodig was.
5.8
Met betrekking tot de stelling van [verzoekster] dat zij volgens [L] , waar zij van 2016 tot eind 2019 heeft verbleven, in staat is haar eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen, merkt het hof op dat de verklaringen van [L] vooral een weergave betreffen van wat telefonisch zou zijn medegedeeld, maar dat hiervan geen schriftelijke verklaring is overgelegd. Uit één brief van [L] die zich in het dossier bevindt, blijkt alleen dat [verzoekster] tijdens haar verblijf bij [L] haar geld in eigen beheer heeft gehad, dat zij verstandig met haar geld omging en dat er weinig inmenging van [L] nodig was. Ter zitting is gebleken dat hiermee enkel bedoeld wordt het leefgeld dat [verzoekster] ontving. Alle vaste lasten werden immers voor [verzoekster] betaald. Het goed kunnen omgaan met het beheren van het leefgeld, betekent echter niet dat er geen onderbewindstelling nodig is.
Op dit moment is er sprake van verschillende omstandigheden die grote financiële gevolgen voor [verzoekster] kunnen hebben en waarbij [verzoekster] naar het oordeel van het hof hulp en/of bescherming nodig heeft. Zo is er door [verzoekster] zelf - buiten de bewindvoerder, [de informant] en/of [B] om - een herindicatie aangevraagd bij het CIZ. Wanneer deze aanvraag wordt toegewezen, kan [verzoekster] niet meer bij [B] blijven wonen en zal zij zelfstandig op zoek moeten naar een nieuwe woning. Het hof heeft de indruk dat [verzoekster] dit niet overziet.
Daarnaast is [verzoekster] gedurende enkele jaren slachtoffer geweest van mensenhandel, waarover sinds een aantal jaren een strafrechtelijke procedure loopt. Ter zitting is naar voren gekomen dat [verzoekster] inmiddels € 4.000,- als schadevergoeding heeft ontvangen en dat zij nog een (aanzienlijk) bedrag als schadevergoeding zal ontvangen.
Verder is gebleken dat [verzoekster] een inburgeringstraject wil volgen. [de informant] heeft [verzoekster] aangeraden een medisch onderzoek te laten verrichten, om te laten onderzoeken of [verzoekster] in staat is het toelatingsexamen te halen en/of dat zij bijvoorbeeld vanwege haar beperkingen extra tijd nodig heeft voor het examen. [verzoekster] weigert echter tot op heden dit onderzoek te laten plaatsvinden in verband met de kosten van het onderzoek (ruim € 200,-). Zij lijkt zich niet te realiseren dat wanneer zij niet slaagt voor het examen, de kosten aanzienlijk hoger zullen zijn: in dat geval zal zij een studieschuld van circa € 10.000,- aan de Dienst Uitvoering Onderwijs moeten betalen.
Ook heeft [verzoekster] een gebitsrenovatie nodig, wat hoge kosten met zich zal brengen.
Met betrekking tot voornoemde kwesties zullen er financiële keuzes moeten worden gemaakt en financiële handelingen moeten worden verricht. Verschillende professionele betrokkenen, zoals [B] , de bewindvoerder en [de informant] hebben aangegeven - en het hof sluit zich aan bij deze visie - dat [verzoekster] onvoldoende in staat is om te overzien wat de (financiële) gevolgen kunnen zijn van haar keuzes en handelingen. Zij heeft hierbij professionele begeleiding nodig die kan ingrijpen wanneer het nodig is.
5.9
Uit het voorgaande volgt dat [verzoekster] voor het behartigen van haar vermogensrechtelijke belangen meer ondersteuning nodig heeft dan haar via een budgetcoach / budgetbeheer en/of [B] geboden kan worden. In deze situatie is een onderbewindstelling dan ook een passende maatregel en kan niet met een minder ingrijpende maatregel worden volstaan. Naar het oordeel van het hof is dan ook voldoende komen vast te staan dat [verzoekster] vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen en is er terecht een onderbewindstelling uitgesproken.
5.1
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Voor het hof is duidelijk dat [verzoekster] zoveel mogelijk zelfstandig wil kunnen doen, althans dit wil leren. Het hof gaat ervan uit dat de bewindvoerder met [verzoekster] zal onderzoeken wat de mogelijkheden van [verzoekster] zijn om bepaalde vermogensrechtelijke zaken zelf te regelen. Het hof acht het voorstelbaar dat indien hiertoe mogelijkheden zijn en [verzoekster] de Nederlandse taal behoorlijk beheerst, de bewindvoerder [verzoekster] geleidelijk meer vrijheden zal geven en/of meer taken aan [verzoekster] zal kunnen overdragen. Het hof wijst [verzoekster] er op dat het, om deze vrijheden te krijgen, wel van belang is dat zij goed samenwerkt met de bewindvoerder en de aanwijzingen van de bewindvoerder opvolgt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 mei 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.M. Dölle en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 29 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.