Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde1] ,
2. [geïntimeerde2] ,
3. [geïntimeerde3] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
-de memorie van antwoord van 26 mei 2020 van [geïntimeerde1] ;
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Grief 2faalt om die reden. Bij beoordeling van
grief 1heeft [appellant] nu geen belang meer.
grief 3op rechtspraak betreffende de verkoop van een voormalig gemeenschappelijke woning waarin is geoordeeld dat het redelijk is om een deelgenoot een beperkte tijd de kans te geven de woning aan zich te laten toedelen. [3] Maar [appellant] verliest uit het oog dat het in deze rechtspraak, anders dan hier, ging om de verhouding tussen deelgenoten. [geïntimeerde1] was dat niet. Voor zover [appellant] toedeling van de woning wenste, had hij dit (alsnog) bij de andere erfgenamen aan de orde kunnen en moeten stellen en, voor zover nodig, kunnen verzoeken de opdracht aan [geïntimeerde1] op te schorten. Dat heeft hij niet gedaan. Gezien het tijdsverloop tussen het ten verkoop aanbieden van de woning (vanaf de bemiddelingsovereenkomst van november 2016) en de daadwerkelijk gerealiseerde verkoop (op 28/30 juli 2017) heeft [appellant] daartoe wel ruimschoots de gelegenheid gehad. In plaats van om toedeling aan zijn mede-erfgenamen te verzoeken, heeft [appellant] (aanvankelijk zonder zich als geïnteresseerde kenbaar te maken) deelgenomen aan het biedproces. Het lag niet op de weg van [geïntimeerde1] om zelfstandig en buiten de aan hem gegeven opdracht de mogelijkheid van toedeling aan [appellant] te onderzoeken.
Grief 4wordt in zoverre tevergeefs voorgesteld.
Grief 5faalt.
grief 6belang mist. [appellant] heeft in dit verband nog aangeboden te bewijzen dat zijn eigen financier bij de advisering omtrent het door hem uit te brengen eindbod niet zijn belang heeft vooropgesteld en dat gezien de nauwe betrekkingen van zijn financier met Kopers geen sprake is geweest van een eerlijk biedingsproces. Daaraan wordt voorbijgegaan, omdat [appellant] deze stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Daarbij komt dat de te bewijzen aangeboden stellingen relevantie missen. Gesteld noch gebleken is dat van de beweerdelijke gang van zaken rond de advisering door de financier een verwijt aan [geïntimeerde1] kan worden gemaakt. Een dergelijk verwijt ligt ook niet ten grondslag aan de tegen hem ingestelde vordering. Ook voor zover het Kopers betreft, heeft [appellant] niet aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat zij onrechtmatig hebben gehandeld door het biedingsproces op oneigenlijke wijze te beïnvloeden. Voor het overige wordt het algemene bewijsaanbod van [appellant] als onvoldoende specifiek gepasseerd. Verder heeft [appellant] zijn aanbod tot een deskundigenonderzoek niet geconcretiseerd, zodat het hof ook daaraan voorbijgaat.