In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming, verzoeker in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend om [de minderjarige] onder toezicht te stellen tot aan haar meerderjarigheid in 2021. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had dit verzoek op 7 augustus 2020 afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep van de Raad.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2020 is [de minderjarige] door het hof gehoord, buiten aanwezigheid van de partijen. De Raad heeft in hoger beroep twee grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen. De Raad stelde dat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig werd bedreigd, onderbouwd door zorgmeldingen en zorgen over haar opvoeding door de moeder.
Het hof heeft de feiten en de argumenten van de Raad zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. De problemen waar de Raad naar verwijst, zijn voor een groot deel al langere tijd geleden en [de minderjarige] heeft verklaard dat het goed met haar gaat. Het hof oordeelt dat de Raad niet voldoende nieuwe informatie heeft gepresenteerd om aan te tonen dat de situatie van [de minderjarige] is verslechterd sinds de afwijzing van het verzoek door de kinderrechter.
Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en geen ondertoezichtstelling uitgesproken. De beslissing is genomen door de rechters H. Phaff, A. Smeeïng-van Hees en R.A. Eskes, bijgestaan door griffier M. van Esveld.