ECLI:NL:GHARL:2021:432

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
200.284.143
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen. De ouders, aangeduid als de vader en de moeder, waren gezamenlijk belast met het gezag over hun vier kinderen, geboren in respectievelijk 2004, 2006, 2010 en 2014. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 10 juli 2020, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, het gezag van de ouders beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) benoemd tot voogd.

De ouders hebben in hoger beroep drie grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2021 is de stand van zaken besproken, waarbij de ouders hun bezorgdheid uitten over de beëindiging van hun ouderlijk gezag en de gevolgen daarvan voor hun gezinsleven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter aangegeven dat er bij de kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de ouders niet in staat zijn om aan de behoeften van de kinderen te voldoen.

Het hof heeft overwogen dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de ouders onvoldoende omstandigheden hebben aangedragen om van de beëindiging van het gezag af te wijken. De kinderen zijn kwetsbaar door hun voorgeschiedenis en hebben behoefte aan stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie. Het hof heeft geconcludeerd dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, waarmee de beëindiging van het gezag van de ouders over de kinderen is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.143
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 500345)
beschikking van 19 januari 2021
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de vader, en
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M. van Harskamp te Utrecht,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op 10 juli 2020 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beslissing.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 oktober 2020;
  • een brief van de raad van 4 november 2020 dat op de mondelinge behandeling verweer zal worden gevoerd;
  • een e-mail van mr. Van Harskamp van 4 januari 2021 met als productie het proces-verbaal in eerste aanleg.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 22 december 2020 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt over het verzoek. [de minderjarige2] heeft bij brief van 21 december 2020 te kennen gegeven dat hij niet wil komen en zijn mening niet wil opschrijven.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 januari 2021 plaatsgevonden. Namens de ouders is mr. Van Harskamp verschenen. Namens de raad is [B] verschenen. Namens de GI zijn [C] en [D] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn de nu nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2004,
- [de minderjarige2] , [in] 2006,
- [de minderjarige3] , [in] 2010, en
- [de minderjarige4] , [in] 2014.
Tot de bestreden beschikking waren de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 26 februari 2015 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 7 februari 2020 tot 26 februari 2021.
3.3
Bij beschikking van 10 november 2017 heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in een gezinshuis verleend, welke machtiging daarna steeds is verlengd.
3.4
Bij beschikking van 24 augustus 2018 heeft de kinderrechter (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] in een gezinshuis verleend, welke machtiging daarna steeds is verlengd.
3.5
Bij beschikking van 11 september 2018 heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verleend, welke machtiging daarna steeds is verlengd.
3.6
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] wonen in het gezinshuis [E] in [F] en [de minderjarige3] woont sinds 25 september 2020 op een woongroep van [G] in [H] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beslissing heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd.
4.2
De ouders zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag over de kinderen alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
De ouders kunnen zich met de beëindiging van hun ouderlijk gezag niet verenigen en voeren daarvoor het volgende aan. De ouders menen dat de vergaande inbreuk die door de beëindiging van het ouderlijk gezag wordt gemaakt op hun recht tot eerbiediging van hun gezinsleven niet noodzakelijk is, niet evenredig is en daardoor niet gerechtvaardigd. De ouders accepteren dat de kinderen niet thuis wonen en voor de kinderen is ook duidelijk dat zij niet bij de ouders zullen opgroeien. De ouders menen daarom dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voldoen. De ouders voeren verder aan dat zij na de beëindiging van het gezag onvoldoende worden geïnformeerd en al helemaal niet worden geconsulteerd. De ouders benadrukken dat zij zullen blijven meewerken aan wat in het belang van de kinderen wordt geacht, maar dat dit niet wegneemt dat zij wel betrokken willen blijven bij belangrijke beslissingen over de kinderen.
5.5
De raadsvertegenwoordiger heeft op de mondelinge behandeling gewezen op de inhoud van het raadsrapport. Er is volgens de raad bij de kinderen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en van persoonlijke problematiek door hun belaste voorgeschiedenis. Het lukt de ouders niet om de kinderen daarin tegemoet te komen. Het is geen haalbaar doel gebleken om de kinderen bij de ouders terug te plaatsen. De ouders herkennen en erkennen de problemen van de kinderen onvoldoende, waardoor hulpverlening in het vrijwillig kader volgens de raad onvoldoende waarborgen biedt. De ouders zien onvoldoende in wat de kinderen afzonderlijk van elkaar nodig hebben en hebben daarin veel sturing nodig. De raadsvertegenwoordiger heeft ten slotte verklaard dat de ouders ook zonder ouderlijk gezag de ouders van de kinderen blijven, maar dat zij moeten accepteren dat dit op afstand zal zijn. Als de ouders niet langer zijn belast met het gezag, komt volgens de raad de invulling van het contact tussen de ouders en de kinderen tezamen en afzonderlijk meer op de voorgrond te staan.
5.6
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank is het hof van oordeel dat het gezag van de ouders over de kinderen moet worden beëindigd. Het hof overweegt dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden om het gezag van de ouders te beëindigen. Het hof is van oordeel dat de ouders onvoldoende omstandigheden hebben gesteld om van dit uitgangspunt af te wijken. Het hof acht hierbij van belang dat de kinderen door hun belaste voorgeschiedenis kwetsbaar zijn en dat zij daardoor meer vragen van hun opvoeders, terwijl het de ouders onvoldoende lukt om aan te sluiten bij de specifieke behoeften van de kinderen. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat de GI heeft verklaard dat de (oudste) kinderen het moeilijk hadden op de momenten waarop weer door de kinderrechter werd getoetst of de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing verlengd moesten worden. Nadat de rechtbank had beslist dat het gezag van de ouders werd beëindigd, heeft de GI gezien dat er duidelijk rust bij de kinderen ontstond.
5.7
Het hof overweegt nog dat op de mondelinge behandeling is gebleken dat de samenwerking tussen de ouders en de GI en het contact tussen de ouders en de kinderen, onder meer door de begeleiding door TalenTonen, steeds beter verloopt. De GI heeft op de mondelinge behandeling toegezegd dat zij de mogelijkheden om de omgang uit te breiden zullen blijven onderzoeken, waarbij ook de mogelijkheden worden betrokken om één-op-één-contact met de kinderen te hebben.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 juli 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, A. Smeeïng-van Hees en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 19 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.