In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen. De ouders, aangeduid als de vader en de moeder, waren gezamenlijk belast met het gezag over hun vier kinderen, geboren in respectievelijk 2004, 2006, 2010 en 2014. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 10 juli 2020, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, het gezag van de ouders beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) benoemd tot voogd.
De ouders hebben in hoger beroep drie grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2021 is de stand van zaken besproken, waarbij de ouders hun bezorgdheid uitten over de beëindiging van hun ouderlijk gezag en de gevolgen daarvan voor hun gezinsleven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter aangegeven dat er bij de kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de ouders niet in staat zijn om aan de behoeften van de kinderen te voldoen.
Het hof heeft overwogen dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de ouders onvoldoende omstandigheden hebben aangedragen om van de beëindiging van het gezag af te wijken. De kinderen zijn kwetsbaar door hun voorgeschiedenis en hebben behoefte aan stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie. Het hof heeft geconcludeerd dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, waarmee de beëindiging van het gezag van de ouders over de kinderen is bevestigd.