ECLI:NL:GHARL:2021:4736

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
200.284.664
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats kinderen en verdeling zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, de vader en de moeder, die hun relatie in maart 2019 hebben beëindigd. De kinderen wonen bij de moeder, terwijl de vader verzoekt om een zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij hem verblijven. Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland en behandelt het hoger beroep van de vader, die de bestreden beschikking van de rechtbank wil vernietigen. De vader heeft zorgen over de situatie bij de moeder en wil dat de kinderen bij hem komen wonen. Het hof overweegt dat de kinderen geworteld zijn in hun huidige woonplaats en dat het in hun belang is om daar te blijven wonen. De vader heeft sinds januari 2021 een nieuwe woning, maar het hof ziet geen reden om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. De afstand tussen de woonplaatsen van de ouders is aanzienlijk, wat een zorgregeling onwenselijk maakt. Het hof wijst het verzoek van de vader af, maar staat wel de verdeling van vakanties bij helfte toe, gezien de gewijzigde omstandigheden. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere zorgregeling in stand blijft, met uitzondering van de vakanties, die nu gelijk verdeeld worden. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.664
(zaaknummer rechtbank Gelderland 356467)
beschikking van 18 mei 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Molenaar te Wijchen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 augustus 2019, 20 november 2019 en 13 juli 2020, welke laatste beschikking bij herstelbeschikking van 13 augustus 2020 verbeterd is, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikkingen van 13 juli 2020 en 13 augustus 2020 worden hierna gezamenlijk de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 oktober 2020;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Molenaar van 18 maart 2021 met producties;
- een brief van de GI, ingekomen op 24 maart 2021, met bijlagen.
2.2
Op 29 maart 2021 is [de minderjarige1] buiten aanwezigheid van de ouders door een raadsheer van het hof gehoord.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2021 plaatsgevonden. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) was [naam1] aanwezig. Namens de GI was aanwezig [naam2] .

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 te [plaats] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [plaats] ,
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2011 te [plaats] ,
over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De ouders hebben hun relatie en samenwoning in maart 2019 beëindigd.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
De kinderen zijn bij beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 7 mei 2020 onder toezicht gesteld van de GI tot 7 mei 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
4.2
De vader heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 12 juli 2019, verzocht:
  • een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen bij de vader zijn van vrijdagavond 18.00 uur tot en met zondagavond 18.00 uur en
  • te bepalen dat zodra de vader beschikt over eigen huisvesting, de kinderen bij hem woonachtig zullen zijn.
4.3
De moeder heeft verzocht de gevraagde zorgregeling af te wijzen en de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen.
4.4
De rechtbank heeft het volgende beslist:
- de kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder;
- als minimale zorgregeling wordt vastgesteld dat de kinderen bij de vader verblijven:
o iedere zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur;
o de eerste, tweede en derde zondag elke keer één kind tot 17.00 uur de dag daarop;
o op woensdag van 13.00 uur tot 19.00 uur;
o de zomervakantie bij helfte verdeeld. De kinderen verblijven drie volledige weken bij de moeder. In de overige drie volledige weken heeft de vader de eerste of de laatste drie dagen in deze weken contact met de kinderen, waarbij zij bij de moeder overnachten;
  • de vader haalt de kinderen op een afgesproken plaats op en moeder haalt ze hier ook weer op.
  • in vakanties en op vrije woensdagen is de regeling van 10.00 uur tot 19.00 uur;
  • de zorgregeling kan onder regie van de GI worden aangepast of uitgebreid en de wijze van begeleiding wordt bepaald in overleg met de jeugdbeschermer;
  • het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen. De vader verzoekt (zo begrijpt het hof) de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen;
  • ten aanzien van de zorgregeling te bepalen dat de kinderen om en om de ene week gedurende een week bij de vader verblijven en de andere week gedurende een week bij de moeder, met het wisselmoment op zondag, dan wel een regeling die het hof juist oordeelt;
  • ten aanzien van de vakantie te bepalen dat deze bij helfte wordt verdeeld,
  • dan wel een regeling vast te stellen die het hof juist oordeelt, kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hoger beroep ongegrond te verklaren, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
hoofdverblijfplaats
5.2
Uit de door de vader en zijn advocaat ter zitting gegeven toelichting op het verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen blijkt dat de vader met zijn verzoek met name beoogt aan de kinderen duidelijk te maken dat zij altijd welkom zijn bij hem en bij hem kunnen komen wonen. Daarnaast wil hij graag dat de kinderen bij hem komen wonen omdat hij zorgen heeft over de situatie bij de moeder thuis en wil hij, ook om die reden, geen vader op afstand zijn.
5.3
Het hof overweegt allereerst het volgende. Om aan kinderen duidelijk te maken dat zij altijd welkom zijn is een juridische procedure tussen hun ouders de minst aan te bevelen optie. Voorts overweegt het hof dat de vader sinds januari 2021 in [woonplaats1] woont. De kinderen wonen in [woonplaats2] bij de moeder. De kinderen wonen daar sinds hun geboorte en zijn daar geworteld. Zij hebben in [woonplaats2] hun school en hun sociale omgeving met vrienden en sportclubs. Het hof acht het daarom in het belang van de kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats in [woonplaats2] houden, bij de moeder.
Voor zover de vader met zijn verzoek beoogt de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen wanneer hij weer in (de omgeving van) [woonplaats2] zou gaan wonen, gaat het hof hier niet in mee. Op dit moment is er geen sprake van dat de vader naar (de omgeving van) [woonplaats2] zal verhuizen. Ter zitting is naar voren gekomen dat het vinden van passende en betaalbare huisvesting daar zeer problematisch is. Bovendien is de vader zijn leven in [woonplaats1] aan het opbouwen. Hij beschikt sinds kort over zelfstandige woonruimte waar hij de kinderen goed kan ontvangen. Er is dus geen enkel zicht op of, en zo ja, wanneer de vader in de buurt van de kinderen zal gaan wonen. Alleen al hierom acht het hof het niet in het belang van de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. Ook het argument omtrent de zorgen die er zijn bij de moeder overtuigt het hof niet. Wat hier ook van zij, zorgen zijn er zeker, maar beide ouders zijn door hun strijd verantwoordelijk voor de penibele opvoedingssituatie waarin de kinderen zijn komen te verkeren. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
zorgregeling
5.4
De vader verzoekt het hof een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen om de week aaneengesloten een week bij hem en een week aaneengesloten bij de moeder verblijven. De vader wil deze zorgregeling met oog op zijn streven in de toekomst weer in [woonplaats2] of omgeving te gaan wonen. Daar komt nog bij dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] tegen hem hebben gezegd liever bij hem te willen wonen, waar dat ook is, aldus de vader.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De afstand tussen [woonplaats2] en [woonplaats1] is 140 kilometer. De reistijd is ongeveer een uur en veertig minuten enkele reis. In de week dat de kinderen bij de vader verblijven zouden zij dagelijks op en neer moeten reizen vanuit [woonplaats1] naar [woonplaats2] voor school en andere activiteiten. Het hof acht dit onwenselijk en niet in het belang van de kinderen.
Het verzoek om een zorgregeling vast te stellen voor het geval de vader terugkeert naar (de omgeving van) [woonplaats2] , acht het hof ook niet toewijsbaar, dit op dezelfde gronden als hiervoor weergegeven ten aanzien van de hoofdverblijfplaats.
5.6
Het verzoek van de vader om de vakanties bij helfte te verdelen zal worden toegewezen. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij gedurende de vakanties evenveel tijd kunnen doorbrengen bij de vader als bij de moeder. Gelet op de gewijzigde huisvestingssituatie van de vader is dit nu – anders dan ten tijde van de bestreden beschikking – praktisch ook mogelijk.
5.7
Het voorgaande betekent dat de minimale zorgregeling zoals die is vastgesteld in de bestreden beschikking in stand blijft – met uitzondering van de verdeling van de vakanties – en dat deze regeling onder regie van de GI kan worden aangepast of uitgebreid, zoals daar in de praktijk ook al uitvoering aan wordt gegeven.

6.De slotsom

6.1
Hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de vakantieregeling vernietigen en voor het overige bekrachtigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2020, verbeterd bij herstelbeschikking van 13 augustus 2020, voor zover het de daarin opgenomen vakantieregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder ten aanzien van de vakanties aldus dat de vakanties bij helfte worden verdeeld;
bekrachtigt voornoemde beschikking voor het overige.
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, J.H. Lieber en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 18 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.