In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 december 2019. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een appartement gelegen aan [a-straat] 56 te [Z] voor het jaar 2018, welke door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 194.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde op € 165.000 moest worden vastgesteld. De heffingsambtenaar had eerder de waarde vastgesteld en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, wat leidde tot beroep bij de rechtbank, die het beroep ook ongegrond verklaarde.
Tijdens de zitting op 12 mei 2021 zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix overgelegd, waaruit bleek dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van € 194.000 niet te hoog was en verwierp het beroep van belanghebbende op schending van het gelijkheidsbeginsel. Het Hof concludeerde dat de verschillen tussen de vergelijkbare appartementen niet verwaarloosbaar waren en dat er geen sprake was van schending van de meerderheidsregel. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 mei 2021. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.