In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 oktober 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 150 BS te [Z] voor het jaar 2018, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht op € 564.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde te hoog was, pleitend voor een waarde van € 513.000.
De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 3 mei 2021, die digitaal plaatsvond, zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn standpunt met een taxatiematrix, waarin de waarde van de bovenwoning werd vergeleken met vier vergelijkingsobjecten in het stadscentrum van [Z]. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de bovenwoning niet te hoog was vastgesteld, en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren.
Het Hof concludeerde dat de taxateur voldoende rekening had gehouden met de onderlinge verschillen tussen de objecten en dat de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde van € 564.000 gerechtvaardigd was. Het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat deze termijn niet was overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.