In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 november 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 19 B te [Z] voor het jaar 2018, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht op € 383.000. Belanghebbende was van mening dat deze waarde te hoog was en heeft een lagere waarde van € 283.000 bepleit, met als argument dat onvoldoende rekening was gehouden met de overlast van de supermarkt op de begane grond.
De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 3 mei 2021 is het onderzoek digitaal uitgevoerd. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde een taxatiematrix overgelegd, waaruit blijkt dat de waarde van de bovenwoning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de bovenwoning per de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld, ondanks de door belanghebbende aangevoerde overlast.
Het Hof heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat deze termijn niet is overschreden. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.