ECLI:NL:GHARL:2021:561

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.284.401
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige en de beoordeling van de noodzakelijkheid daarvan

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, [de minderjarige], die in 2018 is geboren. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. De kinderrechter had eerder al een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een crisispleeggezin, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van het kind en de situatie bij de moeder. De moeder heeft in de procedure aangegeven open te staan voor begeleiding en heeft verschillende trainingen en coaching ondergaan, maar het hof concludeert dat zij onvoldoende heeft geprofiteerd van de geboden ondersteuning.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat de moeder niet in staat is gebleken om de noodzakelijke veranderingen door te voeren in haar leven, wat de ontwikkeling van [de minderjarige] in gevaar brengt. Het hof heeft de zorgen van de GI over de moeder en de ontwikkeling van [de minderjarige] serieus genomen. De moeder heeft niet voldoende meegewerkt aan de onderzoeken die nodig zijn om de situatie van [de minderjarige] te verbeteren. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk is en bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter. De moeder moet beter samenwerken met de betrokken instanties en hulpverleners om haar rol in het leven van [de minderjarige] te kunnen behouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.401
(zaaknummer rechtbank Overijssel 254265)
beschikking van 21 januari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: in eerste aanleg mr. M.E. Kikkert te Enschede,
thans mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 8 september 2020 en 18 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 18 september 2020 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 5 oktober 2020;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 15;
- een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 11 december 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 december 2020 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen [B] en [C] .
Namens de raad voor de kinderbescherming is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2018 te [D] geboren: [de minderjarige] (verder genoemd: [de minderjarige] ).
De moeder oefent van rechtswege het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 3 december 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Deze voorlopige ondertoezichtstelling is nadien verlengd.
Bij beschikking van 13 februari 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 februari 2020 tot 13 september 2020. Bij beschikking van 27 augustus 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 13 februari 2021.
3.3
Bij beschikking van 8 september 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging
tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een crisispleeggezin voor de duur van twee weken
(tot 22 september 2020) verleend.
3.4
[de minderjarige] verblijft vanaf 8 september 2020 in een crisispleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een (crisis)pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 13 februari 2021) verlengd.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij is het niet eens met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
De moeder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en dat het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog wordt afgewezen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking te verwerpen en deze beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat het voor [de minderjarige] nog steeds nodig is dat hij uit huis is geplaatst in een pleeggezin. Het hof zal hierna uitleggen waarom het hof dat vindt.
5.3
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat zij open staat voor begeleiding, dat bij haar al lang geen sprake meer is van middelengebruik en dat zij heeft meegewerkt aan een onderzoek en dat zij vele trainingen en coaching heeft ondergaan. Zij betwist stellig dat zij [de minderjarige] in gevaar brengt.
Het hof leidt echter uit de stukken af dat de moeder onvoldoende heeft kunnen profiteren van de begeleiding en de ondersteuning die zij heeft gehad.
5.4
Het verloop van de situatie is als volgt.
In februari 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld omdat er duidelijke zorgpunten waren. Voortzetting van het verblijf van de moeder met [de minderjarige] bij [E] was op dat moment wenselijk om de fysieke en emotionele veiligheid van [de minderjarige] voldoende te kunnen waarborgen. De moeder heeft tot dan toe hulpverlening meermaals vroegtijdig beëindigd.
Vervolgens heeft de kinderrechter in de beschikking van 27 augustus 2020 overwogen dat de communicatie tussen de moeder, [E] en de GI niet vlekkeloos is verlopen en dat er niet goed is samengewerkt. De GI heeft tijdens die zitting toegezegd dat een nieuwe jeugdbeschermer zal worden aangesteld om een frisse start te maken. De moeder wil vanuit huis ambulant worden geholpen, maar de kinderrechter is er niet van overtuigd dat de situatie bij haar thuis de afgelopen tijd is gestabiliseerd. De GI wil de moeder met [de minderjarige] overplaatsen van de ouder-kind-behandeling (OKB) naar de ouder-kind-training (OKT), zodat de moeder meer rust en privacy heeft. Als de overplaatsing goed verloopt kan worden gekeken of ambulante hulpverlening vanuit de thuissituatie tot de mogelijkheden behoort, aldus de GI.
Kort daarna dient de GI een spoedverzoek tot uithuisplaatsing in bij de rechtbank. De GI meldt daarin dat het bergafwaarts gaat met de moeder. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] , maar de moeder erkent deze zorgen niet. Zij voelt zich door de GI aangevallen. Volgens de GI is de moeder veel weg van de locatie waar zij verblijft, stelt de moeder zich niet open voor hulpverlening en houdt zij zich niet aan de basisafspraken aldaar. De moeder vertoont gedrag dat zij in het begin van de opname ook liet zien. Gezien wordt dat de moeder onrust en stemmingswisselingen heeft en dat zij onvoldoende kan aansluiten bij [de minderjarige] . Dit lijkt [de minderjarige] te belemmeren in zijn ontwikkeling. De moeder legt schriftelijke aanwijzingen naast zich neer. Omdat de moeder vertrekt op ongepaste tijden en zij geen inzicht geeft in wat zij doet, heeft het OKB besloten dat de behandeling wordt gestopt. Er is vervolgens telefonisch contact met de kinderrechter geweest en de kinderrechter heeft daarbij aangegeven dat een spoedmachtiging voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] wordt verleend.
Toen moeder werd geïnformeerd dat [de minderjarige] geplaatst zou worden in een pleeggezin, is de moeder weggelopen uit het gesprek, heeft zij [de minderjarige] uit een andere kamer meegenomen en is zij met de auto vertrokken. Na een zoekactie heeft de politie de moeder rond middernacht in haar eigen woning aangetroffen. Op dat moment lag [de minderjarige] in zijn bedje te slapen. [de minderjarige] is daarna alsnog geplaatst in het pleeggezin.
5.5
Uit voormelde gang van zaken leidt het hof af dat de moeder de confrontatie met de begeleiders en therapeuten bij [E] is blijven opzoeken en dat zij haar eigen plan heeft getrokken. Daarmee heeft zij het belang van [de minderjarige] onvoldoende voorop gesteld.
Toegezegd was dat gekeken zou worden naar een andere rustigere plek voor de moeder met [de minderjarige] in een OKT. De moeder had tot de overplaatsing haar medewerking en inzet moeten geven. Daarbij acht het hof het niet van belang wie of wat de slechte samenwerking tussen de moeder en instanties heeft veroorzaakt.
5.6
Ook is gebleken dat het noodzakelijk geachte persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder de afgelopen maanden niet is verricht, terwijl er goed onderbouwde zorgen over moeders psychische gesteldheid door de hulpverleners zijn gerapporteerd. Dit is een verantwoordelijkheid van de moeder zelf. De moeder heeft ook onvoldoende meegewerkt aan het tot stand brengen van onderzoek bij [de minderjarige] in verband met zijn ontwikkelingsachterstand. Volgens de moeder is het feit dat [de minderjarige] nauwelijks fysiek en emotioneel op haar reageert en het feit dat hij weinig contact maakt waarschijnlijk gelegen in kindfactoren. Indien dat daadwerkelijk het geval is, dan volstaat het niet, zoals de moeder wenst, om het daarbij te laten en [de minderjarige] rust te gunnen. Zijn ontwikkelingsachterstand dient nader onderzocht te worden, zodat een diagnose kan worden gesteld en bepaald kan worden hoe adequaat op de ontwikkelingsachterstand moet worden ingespeeld. [de minderjarige] verdient het om zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen en die kansen worden hem ontnomen als er geen onderzoek bij hem wordt verricht. Dat de moeder veel van [de minderjarige] houdt is het hof duidelijk, maar dat is niet voldoende, [de minderjarige] verdient een opvoedingsklimaat waarin hij zich goed kan ontplooien.
5.7
Nu er onvoldoende zicht is op het functioneren van de moeder en van [de minderjarige] , vindt het hof dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds nodig is. Dit klopt met de eisen die in de wet staan. De zorgen die er waren bij aanvang van de ondertoezichtstelling zijn onverminderd aanwezig. Het onderzoek bij [de minderjarige] dient te worden verricht terwijl hij in een stabiele omgeving verblijft. Daarom is het niet goed om [de minderjarige] op dit moment over te plaatsen. Hij moet naar het oordeel van het hof in het pleeggezin blijven wonen totdat door middel van een persoonlijkheidsonderzoek meer zicht is op de psychische gesteldheid en de vaardigheden van de moeder en aan de hand van onderzoek bij [de minderjarige] is bepaald of sprake is van kindfactoren. Daarna kan pas een goede afweging worden gemaakt of het haalbaar en wenselijk is om te gaan werken aan een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder.
5.8
Teneinde zicht te houden op een terugplaatsing, is het de komende tijd van groot belang dat de moeder haar mogelijkheden om een rol te blijven spelen in het leven van [de minderjarige] zo optimaal mogelijk benut. Zij had maar een half uur omgang per week en het is positief dat dit is uitgebreid naar één uur per week. Hopelijk ontstaan er mogelijkheden voor verdere uitbreiding. De moeder moet daarbij beter gaan samenwerken met alle betrokken instanties en hulpverleners. Zij moet zich realiseren dat hulpverleners professionals zijn en veel kennis hebben over wat een kind nodig heeft, juist als sprake is van specifieke problematiek en kindfactoren.
5.9
Het hof is het dus eens met de beslissing van de kinderrechter en daarom zal het hof die beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 18 september 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en A.L.H. Ernes, bijgestaan door de griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is op 21 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.