ECLI:NL:GHARL:2021:591

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
21-001238-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens tweemaal eenvoudige belediging met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor tweemaal eenvoudige belediging, gepleegd op 7 september 2018 en 25 september 2018, waarbij hij beledigende woorden heeft geuit richting twee buschauffeurs. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week en had vorderingen van benadeelde partijen toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte opnieuw heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, elk ter hoogte van € 150,00 voor immateriële schade. Het hof heeft ambtshalve overwogen dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, ondanks het klachtvereiste, omdat de benadeelde partijen zich expliciet hebben uitgesproken voor vervolging. De verdachte heeft in hoger beroep verstek laten gaan, en het hof heeft de bewijsmiddelen en verklaringen van de benadeelde partijen als voldoende betrouwbaar beschouwd om tot een veroordeling te komen. De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001238-19
Uitspraak d.d.: 21 januari 2021
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 5 maart 2019 met parketnummer 16-264390-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 09-162028-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling wegens de feiten 1 en 2 tot gevangenisstraf voor de duur van een week, afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte wegens de feiten 1 en 2 veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van een week, heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 september 2018 te [plaats1] opzettelijk [benadeelde partij1] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Racist" en "Kankerlijer" en/of "Ik ga je moeder neuken en dat heb ik al een keer gedaan", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 september 2018 te [plaats2] opzettelijk [benadeelde partij2] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Ik zal je pakken" en "Ik zal je moeder pakken" en "Je bent een motherfucker" en "Je bent een racist", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het hof overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde het volgende:
Ingevolge het bepaalde in artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt belediging niet vervolgd dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer om niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Met die gedachte strookt ook dat artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ertoe strekt te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen. [1]
In het dossier bevinden zich een aangifte en een klacht, beide op 20 september 2018 gedaan door [naam3] , namens [naam4] te [plaats3] .
Het bestaan van een klacht als omschreven in artikel 164, eerste lid, Sv kan ook worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. [2]
In het dossier bevindt zich een verklaring die [benadeelde partij1] op 18 september 2018 tegenover de politie heeft afgelegd. [3] Daarin verklaart [benadeelde partij1] – zakelijk weergegeven – onder meer:
Mijn werkgever gaat aangifte doen, maar hierbij mijn verklaring.
Ik ben buschauffeur. Op 7 september 2018 reed ik op de bus, lijn [000] . Bij de [straatnaam1] te [plaats2] stapte een man in die eerder die dag ook in mijn bus had meegereden. Bij de halte [straatnaam2] te [plaats1] stapte de man weer uit. Ik hoorde dat de man begon te klagen. Ik zag dat de man mijn richting op keek en ik hoorde dat hij mij begon uit te schelden. Ik voelde me door de woorden zoals “racist” en “kankerlijer” enorm beledigd en in mijn goede naam en eer aangetast. Ik hoorde dat hij letterlijk tegen mij zei: “Ik ga je moeder neuken en dat heb ik al een keer gedaan”. Deze zin heeft mij echt enorm verdrietig en boos gemaakt. Het was alsof er iets knakte in mij. De zin die de man uitte heeft mij van het ene moment op het andere veel werkvreugde weggenomen. Het incident bleef terugkomen en ik merkte dat ik hier ook emotioneel door werd. Ik voelde mij telkens enorm gekleineerd en beledigd door de man. Ik vind het echt triest dat de man zich zo tegen mij heeft geuit. Ik deed mijn werk altijd met veel plezier en dit plezier heeft deze man in één á twee zinnen voor een groot gedeelte mij ontnomen. Ik wens geïnformeerd te worden over het verloop en de afdoening van de strafzaak. Ik wens door voeging in het strafproces de schade te verhalen.
[benadeelde partij1] heeft zich op 4 maart 2019 als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd met een vordering van € 150,00 (honderdvijftig euro) wegens ten gevolge van het onder 1 tenlastegelegde feit geleden immateriële schade.
Dat [benadeelde partij1] ten tijde van het afleggen van zijn verklaring op 18 september 2018 de bedoeling had dat een vervolging tegen verdachte zou worden ingesteld, blijkt naar het oordeel van het hof voldoende uit het hiervoor weergegeven samenstel van feiten. Het hof acht het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk in de vervolging ter zake van dit feit.

Overweging ten aanzien van het bewijs

Verdachte heeft zelf in hoger beroep verstek laten gaan. Van zijn raadsman zijn in hoger beroep op de dag van de terechtzitting via de e-mail achtereenvolgens een stuk genaamd ‘appelschriftuur’ en kort daarna een afmelding zonder aanhoudingsverzoek ingekomen. Nu de raadsman evenmin heeft aangegeven op te treden als uitdrukkelijk gemachtigd raadsman, gaat het hof aan het per e-mail ingezonden stuk voorbij.
In eerste aanleg heeft verdacht ontkend zich aan de hem ten laste gelegde beledigingen schuldig te hebben gemaakt. De raadsman heeft toen vrijspraak bepleit. Het hof is van oordeel dat het verweer strekkende tot vrijspraak wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Daarbij overweegt het hof dat door twee buschauffeurs is verklaard over twee afzonderlijke gelegenheden waarbij zij door een passagier werden beledigd [4] . Zij gaven ieder een overeenkomstig signalement van de betreffende passagier en in één van de gevallen leidde dat ertoe dat een wijkagent in het opgegeven signalement verdachte herkende. Verdachte voldoet aan het opgegeven signalement en hij vertoont gelijkenis met de persoon die zichtbaar is op de stills van ten tijde van het andere incident gemaakte opnames van de beledigende persoon in de bus. Het gedrag van de beledigende persoon komt beide keren overeen, te weten het klagen/zeuren over de prijs van een buskaartje en het beledigen van de betrokken chauffeur, waarbij beide keren de moeder van de betrokken chauffeur in beledigende zin werd betrokken. Het ging beide keren om een persoon die aanvankelijk instapte bij de bushalte die zich het meest in de buurt van het asielzoekerscentrum in [plaats1] bevindt. Ten slotte droeg de beledigende passagier beide keren een hoed en verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg aangegeven dat hij zijn hoed herkende op de voornoemde stills van beelden die op 25 september 2018 van de beledigende persoon zijn gemaakt.
Het hof acht, gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die op achtereenvolgens op 7 september 2018 en 25 september 2018 de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 7 september 2018 te [plaats1] opzettelijk [benadeelde partij1] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Racist" en "Kankerlijer" en "Ik ga je moeder neuken en dat heb ik al een keer gedaan";
2.
hij op 25 september 2018 te [plaats2] opzettelijk [benadeelde partij2] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Ik zal je pakken" en "Ik zal je moeder pakken" en "Je bent een motherfucker" en "Je bent een racist".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in een relatief korte periode tot tweemaal toe als passagier een buschauffeur beledigd. Hij heeft daarmee telkens uiting gegeven van zijn gebrek aan respect voor de ander, die zich in het kader van zijn functie in een publieke ruimte bevindt.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 november 2020 is verdachte vele malen eerder onherroepelijk veroordeeld, waaronder ook wegens eenvoudige belediging. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw daartoe over te gaan. Een en ander maakt dat het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als juiste strafmodaliteit ziet.
Gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van een week, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 27 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, onder parketnummer 09-162028-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft afwijzing van deze vordering gevorderd.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf reeds in het kader van een andere veroordeling is bevolen. Daarom zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 september 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 september 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland van 27 december 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage van 27 november 2017, onder parketnummer 09-162028-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 21 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E. Pennink is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1278.
2.HR 11 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC8448.
3.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer met nummer PL0900-2018269826-2, d.d. 18 september 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (bladzijden 23 tot en met 25 van een dossier, voorzien van parketnummer 16/264390-18).
4.De verklaring van [benadeelde partij1] in het hiervoor in voetnoot 3 genoemde proces-verbaal en een proces-verbaal van aangifte met nummer PL0900-2018278871-1, d.d. 27 september 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (bladzijden 28 tot en met 31 van een dossier, voorzien van parketnummer 16/264390-18).