ECLI:NL:GHARL:2021:6204

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
200.292.984/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad van bewindvoering en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de kantonrechter. De rechthebbende, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K. Hermsen, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van 1 maart 2021, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind en het mentorschap werd afgewezen. De kantonrechter had [belanghebbende1] benoemd tot bewindvoerder en mentor, maar ontsloeg deze met ingang van 15 maart 2021 en benoemde De Regt Bewind B.V. als opvolgend bewindvoerder en mentor. De rechthebbende verzocht het hof om de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking te schorsen, zodat [belanghebbende1] haar taken kon blijven uitvoeren tijdens de procedure.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep en het verzoek tot schorsing behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2021 waren de rechthebbende en [belanghebbende1] aanwezig, terwijl de jongste zoon en zijn advocaat afwezig waren. Het hof oordeelde dat de beslissing tot ontslag van de bewindvoerder en mentor onmiddellijk effect heeft, zonder dat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is, en dat het verzoek tot schorsing niet kan slagen. Het hof heeft het verzoek van de rechthebbende tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 1 maart 2021 afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.984/02
(zaaknummers rechtbank Gelderland 8787493 en 8787512)
beschikking van 24 juni 2021 inzake schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. K. Hermsen te Apeldoorn,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende1],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [belanghebbende1] ,
en
[belanghebbende2],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: de jongste zoon,
advocaat: mr. C.A.H. Boom te Utrecht,
en
[belanghebbende3],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: de oudste zoon,
en
[belanghebbende4],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: de echtgenoot,
en
de besloten vennootschap De Regt Bewind B.V.
gevestigd te Apeldoorn,
verder te noemen: De Regt Bewind.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in de hoofdzaak in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 maart 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingekomen op 14 april 2021.
2.2
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van mr. Hermsen van 21 mei 2021 met productie;
- een journaalbericht van mr. Boom van 1 juni 2021.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 juni 2021 plaatsgevonden. De rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook is [belanghebbende1] verschenen. Namens De Regt Bewind is mevrouw [A] verschenen.
De jongste zoon en zijn advocaat zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 20 februari 2019 over alle die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en [belanghebbende1] tot bewindvoerder benoemd. Bij deze beschikking heeft de kantonrechter ook een mentorschap ingesteld en [belanghebbende1] benoemd tot mentor.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 20 augustus 2020, aangevuld op 22 september 2020, heeft de jongste zoon verzocht het bewind en het mentorschap over de rechthebbende op te heffen.
3.3
De rechthebbende heeft bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van 1 maart 2021 waarin het verzoek tot opheffing van het bewind en het mentorschap is afgewezen. De kantonrechter heeft [belanghebbende1] met ingang van 15 maart 2021 ontslagen als bewindvoerder en mentor ten behoeve van de rechthebbende, en met ingang van diezelfde datum De Regt Bewind benoemd tot opvolgend bewindvoerder en mentor. Daarnaast heeft de kantonrechter in die beschikking, kort gezegd, de vergoeding vastgesteld evenals de jaarlijkse beloning, en de verplichting opgelegd aan [belanghebbende1] om eindrekening en verantwoording af te leggen aan de opvolgend bewindvoerder. Aan De Regt Bewind is de verplichting opgelegd jaarlijks verslag te doen van de werkzaamheden in het mentorschap aan de kantonrechter, en een vijfjaarlijkse evaluatie in te dienen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechthebbende verzoekt het hof bij voorlopige voorziening de (al dan niet impliciete) uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking te schorsen en te bepalen dat [belanghebbende1] gedurende de lopende procedure haar taken als bewindvoerder en mentor kan blijven uitvoeren. Ter mondelinge behandeling heeft de rechthebbende haar verzoek verduidelijkt in die zin dat zij het hof verzoekt de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking te schorsen.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Uit de artikelen 1:435 lid 10 van het Burgerlijke Wetboek (BW) en 1:448 lid 1 aanhef en onder e BW vloeit voort dat een beslissing tot ontslag als bewindvoerder werking heeft met onmiddellijke ingang zonder dat nodig is dat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan of uitdrukkelijk uitvoerbaar is verklaard.
Voor het mentorschap is ditzelfde geregeld in de artikelen 1:452 lid 10 BW en 461 lid 1 aanhef onder e BW.
5.2
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat het verzoek van de rechthebbende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking niet kan slagen omdat uit de wet volgt dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is. Dit betekent dus dat een hoger beroep, zoals nu is ingesteld, de werking van de beschikking niet aantast.
Het hof merkt op ter mondelinge behandeling is gebleken dat De Regt Bewind als nieuwe bewindvoerder en mentor optreedt maar daaraan in goed overleg met [belanghebbende1] , de voormalige bewindvoerder en mentor, en de rechthebbende uitvoering geeft.
5.3
Het hof zal gelet op het vorenstaande het verzoek van de rechthebbende tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking dan ook afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de rechthebbende tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 1 maart 2021 af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.H. Lieber en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 24 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.