In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 juli 2020. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 12A te [Z] voor het jaar 2019, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland op € 499.000. Na bezwaar is deze waarde verlaagd tot € 453.000. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 11 mei 2021 is het geschil besproken, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door zijn dochter en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door [C]. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2018 te hoog was vastgesteld. Belanghebbende concludeerde tot een verdere verlaging van de waarde tot € 229.900, terwijl de heffingsambtenaar de eerdere uitspraak van de rechtbank wilde bevestigen.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarde niet hoger was dan de waarde in het economische verkeer. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak uiteindelijk vastgesteld op € 443.000, en de uitspraak van de rechtbank en de heffingsambtenaar vernietigd. Tevens zijn de proceskosten van belanghebbende vastgesteld op € 535 en is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.