ECLI:NL:GHARL:2021:6448

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
Wahv 200.271.287/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de informatieplicht van de officier van justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 18 oktober 2019 een sanctie had opgelegd voor een snelheidsovertreding. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde B. de Jong LLB., heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om proceskostenvergoeding afwees.

De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de officier van justitie de informatieplicht had geschonden door nieuwe stukken, waaronder een kalibratietabel, niet tijdig te verstrekken. Het hof oordeelde dat de officier van justitie op grond van artikel 7:23 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de betrokkene opnieuw had moeten horen na het indienen van deze stukken. Het hof stelde vast dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kon blijven, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op de nieuwe informatie.

Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond. De inleidende beschikking, waarbij een sanctie van € 270,- was opgelegd voor overschrijding van de maximumsnelheid, werd ongegrond verklaard. Het hof wees ook het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld. Deze uitspraak benadrukt de verplichtingen van de officier van justitie in het kader van de Awb en de noodzaak om belanghebbenden tijdig te informeren over relevante stukken in een procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.271.287/01
CJIB-nummer
: 222939886
Uitspraak d.d.
: 2 juli 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2019, betreffende
[betrokkene](hierna: de betrokkene),
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is B. de Jong LLB., kantoorhoudende te Gouda.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert onder meer aan dat het aanvullend proces-verbaal en de aangehechte kalibratietabel zijn aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken hadden in de fase van het administratief beroep aan de gemachtigde moeten worden verstrekt. Nu dit niet is gebeurd, heeft de officier van justitie de informatieplicht geschonden. De gemachtigde wijst er ook op dat hij naar aanleiding van de ingebrachte stukken op grond van artikel 7:23 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) opnieuw had moeten worden gehoord.
2. Het is vaste rechtspraak van het hof dat de officier van justitie, op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb, in de fase van administratief beroep gehouden is op verzoek van de indiener van het beroepschrift de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. Het gaat daarbij om de stukken waarop de voor de sanctieoplegging relevante gegevens zijn vermeld en de stukken die de ambtenaar bij het opleggen van de sanctie heeft gebruikt. Verder moeten als op de zaak betrekking hebbende stukken worden aangemerkt de stukken die de officier van justitie in verband met het tegen de opgelegde sanctie gevoerde verweer heeft opgevraagd, alvorens te beslissen op het administratief beroep. Artikel 7:23 van de Awb bepaalt dat wanneer na het horen aan het beroepsorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het beroep te nemen beslissing van aanmerkelijk belang zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en dat zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord.
3. Uit het zaakoverzicht blijkt dat de ambtenaar voor het vaststellen van de gedraging en daarmee voor het opleggen van de sanctie gebruik heeft gemaakt van een kalibratietabel. Deze kalibratietabel is daarom een op de zaak betrekking hebbend stuk, dat zich ten tijde van de beslissing van de officier van justitie in het dossier behoort te vinden en dat aan de gemachtigde, die heeft verzocht om toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, had moeten worden verstrekt. Op
19 maart 2019 heeft de officier van justitie de gemachtigde van de betrokkene gehoord. De gemachtigde heeft onder meer aangevoerd dat in het dossier ten onrechte geen kalibratietabel zit. Naar aanleiding daarvan heeft de officier van justitie vragen gesteld aan de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd en de kalibratietabel opgevraagd. Op 27 mei 2019 heeft de officier van justitie een proces-verbaal d.d. 23 mei 2019 en de kalibratietabel ontvangen. Op 29 mei 2019 heeft de officier van justitie op het beroep beslist. Niet gebleken is dat deze stukken hangende het administratief beroep aan de gemachtigde zijn toegestuurd. Bovendien had de gemachtigde, gelet op het bepaalde in artikel 7:23 van de Awb, in de gelegenheid moeten worden gesteld daarover te worden gehoord. Dat is niet gebeurd. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. De kantonrechter heeft dit niet onderkend. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en, doende wat de kantonrechter had behoren te doen, - met gegrondverklaring van het beroep daartegen - de beslissing van de officier van justitie vernietigen. Vervolgens staat het beroep tegen de inleidende beschikking ter beoordeling.
4. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 270,- voor: “Overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 29 km/h (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 19 januari 2019 om 17:09 uur op de Rijksweg A12 in Zoetermeer met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
5. De gemachtigde betwist namens de betrokkene de gedraging. Ook betwist de gemachtigde dat de snelheid is vastgesteld met een voor meting geteste, geijkte en op voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeetmiddel. Uit het zaakoverzicht blijkt dat de snelheid gebaseerd is op de vervallen Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers. Daarnaast is niet gebleken dat bij de meting de minimale afstand tussen het gebod en de meetlocatie (zoals vereist in artikel 1 van de Aanwijzing meting snelheidsoverschrijdingen) in acht is genomen. De inleidende beschikking kan niet in stand blijven.
6. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
7. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. de gekalibreerde boordsnelheidsmeter van het dienstvoertuig, door bestuurder met een gelijkblijvende of vrijwel gelijkblijvende tussenafstand te volgen.
Afgelezen snelheid boordsnelheidsmeter: 160 km per uur.
Snelheid volgens kalibratietabel: 154 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 149 km per uur.
Toegestane snelheid: 120 km per uur.
Overschrijding met: 29 km per uur. (…)
Goedkeuring kalibratie boordsnelheidsmeter geldig tot: 30-04-2019
De werkelijke snelheid is het resultaat van een overeenkomstig de geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het College van procureurs-generaal, uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid volgens de kalibratietabel van het dienstvoertuig HK727R.”
8. Het dossier bevat verder een aanvullend proces-verbaal, waarin de ambtenaar - zakelijk weergegeven -verklaart een snelheidsovertreding te hebben vastgesteld met een gekalibreerde boordsnelheidsmeter. De gegevens van de meting in deze verklaring komen overeen met de gegevens in het zaakoverzicht. Aan het aanvullend proces-verbaal is een kalibratietabel gehecht.
9. De grond betreffende de verwijzing naar de vervallen Aanwijzing is door de gemachtigde reeds in vele zaken aan het hof voorgelegd en inmiddels ook vele malen verworpen. Het hof volstaat daarom in casu met het verwerpen van dit verweer (vgl. o.a. het arrest van het hof van 8 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10206).
10. De gemachtigde heeft niets aangevoerd dat aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het dossier. De enkele ontkenning van de gedraging en de betwisting dat de werkelijke snelheid vastgesteld met behulp van een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel is vastgesteld, zijn daarvoor onvoldoende. De enkele niet onderbouwde stelling dat niet gebleken is dat de minimale afstand tussen het gebod en de meetplaats in acht is genomen, maakt dat niet anders. Het verweer treft geen doel. De gedraging kan worden vastgesteld.
11. Gelet op het voorgaande zal het hof als volgt beslissen.
12. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond.
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Eskandari als griffier en op een openbare zitting uitgesproken. De griffier is verhinderd te ondertekenen.