In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing op een letselschadevergoeding die aan een brandweervrijwilliger is uitgekeerd. De belanghebbende, die als vrijwilliger bij de brandweer was aangesteld, had in 2016 een ernstig ongeval gehad tijdens bluswerkzaamheden, wat leidde tot blijvend letsel. De werkgever had een letselschadevergoeding van € 32.375 uitgekeerd, waarover loonheffing was ingehouden. De belanghebbende was van mening dat deze vergoeding niet als loon moest worden aangemerkt, terwijl de Inspecteur van de Belastingdienst dit standpunt niet deelde.
De rechtbank had in eerste aanleg de heffing van loonbelasting op de vergoeding vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de letselschadevergoeding voortvloeit uit de rechtspositionele regeling van de werkgever en dat deze vergoeding als loon moet worden aangemerkt. Het hof verwees naar de Wet op de loonbelasting 1964 en de jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht in principe als loon worden beschouwd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit anders maken.
Het hof concludeerde dat de werkgever terecht loonheffing had ingehouden op de letselschadevergoeding, en bevestigde daarmee de uitspraak van de Inspecteur. De kosten voor griffierecht en proceskosten werden niet vergoed. Deze uitspraak heeft implicaties voor de belastingheffing op vergoedingen die voortvloeien uit een dienstbetrekking, vooral in situaties waarin vrijwilligerswerk en ongevallen betrokken zijn.