In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [de vrouw], die een schoonmaakonderneming drijft, tegen [de man], met wie zij een affectieve relatie heeft gehad. De vrouw stelt dat de man zonder haar toestemming betalingen heeft verricht van haar zakelijke rekening naar zijn rekening en die van aan hem gelieerde ondernemingen. De vrouw vordert terugbetaling van een bedrag van € 66.671,88, dat zij stelt onterecht door de man is onttrokken aan haar vermogen. De rechtbank Gelderland heeft de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg afgewezen, wat de vrouw heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in hoger beroep opnieuw beoordeeld. De vrouw heeft betoogd dat de man onrechtmatig heeft gehandeld door betalingen te verrichten zonder haar toestemming. De man heeft echter betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en heeft verwezen naar geldleningsovereenkomsten en betalingen aan de Belastingdienst. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de man onrechtmatig heeft gehandeld en dat de betalingen die hij heeft verricht, zijn gedaan ten behoeve van haar belastingschulden.
Het hof heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De vrouw is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, omdat het hof van oordeel is dat het geschil betrekking heeft op betalingen van de zakelijke rekening van de vrouw, die grotendeels zijn verricht in het kader van haar onderneming. De kosten voor de procedure in hoger beroep zijn vastgesteld op € 726,- voor griffierecht en € 2.031,- voor salaris advocaat.