ECLI:NL:GHARL:2021:692

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.279.259
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een beschikking in een echtscheidingsprocedure met beschuldigingen van bedrog

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot herroeping van een eerdere beschikking in een echtscheidingsprocedure. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft het hof verzocht om de beschikking van 29 maart 2019 te herroepen, waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap was geregeld. De vrouw stelde dat er sprake was van bedrog door de man, die volgens haar vervalste documenten had ingediend. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw deze stellingen al eerder had ingebracht in de vorige procedure en dat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims. Het hof concludeerde dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat het bedrog pas na de eerdere uitspraak was ontdekt, en dat zij bovendien niet had aangetoond dat zij niet in staat was om haar stellingen in de vorige procedure te onderbouwen. De verzoeken van de vrouw werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de man. De beslissing benadrukt het belang van het tijdig aanvoeren van bewijs en het onderbouwen van claims in juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.259
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 437263)
(zaaknummer gerechtshof 200.230.023)
beschikking van 26 januari 2021 op het verzoek tot herroeping op grond van artikel 390 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.L. Sett te Vleuten.
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.P. Scheer te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 437263) en in hoger beroep (zaaknummer 200.230.023)
1.1 Het huwelijk van partijen is ontbonden [in] 2017.
1.2 Bij beschikking van 25 september 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de wijze van verdeling gelast van de huwelijksgemeenschap van partijen. De man en de vrouw hebben tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld bij dit hof.
1.3 Bij beschikking van 29 maart 2019 heeft het hof:
I. aan de vrouw toegedeeld de vordering op [B] , onder de verplichting dat zij binnen twee weken na heden € 107.057,79 aan de man voldoet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na heden tot aan de dag der algehele voldoening;
II. aan de man toegedeeld:
het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, gelegen aan de [a-straat] 62 te [A] en
het chalet met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden aan [b-straat] 3 te [C] ;
III. aan de vrouw toegedeeld de woning aan [c-straat] [D] , China, en de woning in [d-straat] 1A [D] , China,
en bepaald dat partijen over en weer niet zijn gehouden tot vergoeding van de overwaarde van voornoemde aan elk van hen toegedeelde onroerende zaken in Nederland en China of tot verrekening van deze overwaarde en/of met de zaken gemoeide kosten over en weer.

2.2. De procedure tot herroeping

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingekomen op 28 februari 2020;
- het verweerschrift met producties, en
- een journaalbericht van mr. Sett van 14 november 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2020 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [E] , tolk in de Chinese taal;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.Het verzoek tot herroeping

3.1
De vrouw verzoekt de beschikking van dit hof van 29 maart 2019 te herroepen en het geding geheel of gedeeltelijk te heropenen waarbij partijen de gelegenheid krijgen hun stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen overeenkomstig artikel 387 in samenhang met artikel 391 Rv en nadien alsnog de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.
3.2
De man voert verweer en verzoekt het hof:
I. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel haar verzoeken af te wijzen;
II. voor het geval het geding geheel dan wel gedeeltelijk wordt heropend, de man in de
gelegenheid te stellen zijn stellingen te wijzigen en aan te vullen, en
III. te bepalen dat de vrouw de werkelijke kosten van deze procedure dient te voldoen te
vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de datum van de te wijzen beschikking.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 390 Rv kan een beschikking op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382 Rv, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet.
4.2
Ingevolge artikel 382 Rv (in verbinding met artikel 390 en 391 Rv) kan een beschikking waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. berust op stukken, waarvan de valsheid na de beschikking is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de partij na de beschikking stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
4.3
De vrouw stelt dat sprake is geweest van bedrog door de man
i) omdat de man een vervalste schuldbekentenis van de heer [B] (hierna: [B] ) in het geding heeft gebracht, en
ii) de man vervalste stukken met betrekking tot de twee woningen in China die eigendom van de vrouw zouden zijn, in het geding heeft gebracht.
De man betwist dat.
De schuldbekentenis van [B]
4.4
ad i) Voor toewijzing van een verzoek tot herroeping is vereist dat het bedrog, waarvan volgens de vrouw sprake is, eerst ná de uitspraak is ontdekt. Dat is hier niet het geval. De vrouw heeft dezelfde stelling ook in de vorige procedure bij het hof naar voren gebracht, en het hof heeft daarop in r.o. 5.5 van de beschikking van 29 maart 2019 het volgende beslist:
Dat de man deze verklaring valselijk heeft doen opstellen door Chinese kennissen, zoals de vrouw stelt, heeft zij niet onderbouwd en acht het hof ook overigens niet aannemelijk.
4.5
De vrouw had het bedrog waarvan volgens haar sprake is bovendien al tijdens de voorafgaande procedure bij een redelijkerwijs te verwachten onderzoek kunnen ontdekken. De advocaat van de vrouw heeft op de mondelinge behandeling van 1 december 2020 verklaard dat de vrouw niet alleen ná de procedure in hoger beroep, maar ook tijdens die procedure, dus in de periode van 22 december 2017 tot en met 29 maart 2019, in China is geweest. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij onvoldoende gelegenheid had om haar stellingen in de vorige procedure ten aanzien van het bedrog met bewijsstukken te onderbouwen. De enkele toelichting op de mondelinge behandeling dat de vrouw vanwege de zorg voor het kind van partijen slechts kort in China was, is daarvoor onvoldoende.
De twee woningen
4.6
ad ii) Met betrekking tot de twee woningen in China heeft het hof in r.o. 5.8 van de beschikking van 29 maart 2019 het volgende overwogen:
Ook ten aanzien van deze twee woningen komt het hof dan ook tot de conclusie dat de man voldoende heeft onderbouwd dat de vrouw deze op de peildatum in eigendom had. De vrouw heeft de stellingen van de man vervolgens onvoldoende gemotiveerd betwist, hetgeen op haar weg had gelegen en waartoe ook mogelijkheden bestonden.
4.7
De enkele stelling van de vrouw in deze procedure dat de door de man overgelegde stukken met betrekking tot de twee woningen in China zijn vervalst en de man dus bedrog heeft gepleegd, is onvoldoende. De vrouw heeft in het geheel niet toegelicht waaruit die vervalsingen zouden bestaan. Het hof verwijst verder naar r.o.4.5.
4.8
Het hof zal het verzoek tot herroeping afwijzen en de vrouw veroordelen in de proceskosten van de man als hierna te vermelden.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende op het verzoek tot herroeping op grond van artikel 390 Rv:
wijst het verzoek af;
veroordeelt de vrouw in de kosten van deze procedure tot aan deze beschikking aan de zijde van de man vastgesteld op € 332,- voor griffierecht en € 2.148,- (tariefgroep II, twee punten) voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, voorzitter, J.H. Lieber en
K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 26 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.