ECLI:NL:GHARL:2021:698

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.285.974
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland was uitgesproken. De moeder van de minderjarige, die alleen het gezag uitoefent, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter, die op 1 september 2020 de ondertoezichtstelling had uitgesproken. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad voor de kinderbescherming tot ondertoezichtstelling af te wijzen, of in ieder geval een andere gecertificeerde instelling te benoemen.

De procedure in hoger beroep omvatte een mondelinge behandeling op 5 januari 2021, waarbij de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De moeder heeft aangevoerd dat de ondertoezichtstelling niet nodig was, omdat zij hulp had gevraagd bij de begeleiding van haar kind, maar dat deze hulp niet was geboden. De raad heeft echter betoogd dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en dat de moeder niet openstaat voor hulpverlening.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling zijn vervuld. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarige is gehandhaafd. Tevens heeft het hof het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het hof in deze beschikking uitspraak doet in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.285.974/01 en 200.285.974/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 373566)
beschikking van 26 januari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter
in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de kinderrechter), gedateerd op
1 september 2020 voor de ondertoezichtstelling, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 november 2020;
- het verweerschrift van de raad;
- een brief van de GI van 23 december 2020;
- een e-mailbericht van mr. De Bruin van 4 januari 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 januari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- [B] namens de raad,
- [C] namens de GI.
Ter zitting is gelijktijdig het hoger beroep tegen de machtiging uithuisplaatsing (zaaknummers 200.285.954/01 en 200.285.954/02) behandeld.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2010 [de minderjarige] geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van (het hof leest:) de GI met ingang van 1 september 2020 tot 1 september 2021 en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3
Bij beschikking van 7 september 2020 heeft de kinderrechter het verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] afgewezen.
3.4
Bij beschikking van 8 september 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs verleend, voor de duur van vier weken, dus tot uiterlijk 6 oktober 2020 en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.5
Bij beschikking van 22 september 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs verlengd tot uiterlijk 21 september 2021.
3.6
Op 9 november 2020 is [de minderjarige] in een crisispleeggezin geplaatst. Sinds eind november 2020 verblijft [de minderjarige] op een terreinvoorziening van een crisisplek.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en (het hof begrijpt:) het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen en, subsidiair, een andere GI te benoemen. Daarnaast verzoekt de moeder een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling, in afwachting van de beslissing in hoger beroep wordt opgedragen aan het Leger des Heils te Rotterdam.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (200.285.974/02)
5.1
Nu het hof in deze beschikking uitspraak doet in de hoofdzaak, heeft de moeder geen belang meer bij de behandeling van haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het hof zal dit verzoek om die reden afwijzen.
Het hof voegt hieraan nog toe dat de GI op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat als de moeder zich blijvend in [A] vestigt, de uitvoering van de ondertoezichtstelling zal worden overgedragen aan het Leger des Heils in Rotterdam.
Het inhoudelijke verzoek in hoger beroep (200.285.974/01)
5.2
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De moeder kan zich met de uitgesproken ondertoezichtstelling niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. Het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling was volgens de moeder (nog) niet aan de orde. De moeder heeft bij [D] om hulp gevraagd bij de begeleiding van [de minderjarige] , maar hiermee is niets gedaan. Hieruit volgt dat de moeder in een vrijwillig kader begeleid had kunnen worden. [E] en [D] konden de moeder en [de minderjarige] niet de juiste zorg bieden; de groepsaanpak werkte niet. [E] en [D] hadden bovendien een behandelingsplan moeten opstellen, maar dat is niet gebeurd. De raad heeft in zijn rapport volgens de moeder ‘outreachende’ hulpverlening geadviseerd, maar deze hulpverlening is de moeder nooit aangeboden. De moeder meent daarom dat niet is gebleken dat hulpverlening in het vrijwillige kader niet mogelijk was en dat de ondertoezichtstelling te voorbarig is uitgesproken.
5.4
De raad voert verweer. Volgens de raad zorgde de moeder zowel bij [E] als bij [D] voor overlast, waardoor haar verblijf daar niet langer kon voortduren. De moeder heeft geen hulpvraag en wenst zich niet te laten begeleiden. Er zijn grote zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] en over de onderlinge relatie met de moeder. De moeder weigert met de raad in gesprek te gaan over deze zorgen. De moeder heeft weinig vertrouwen in begeleiding, waardoor hulpverlening ook niet van de grond komt. Na het uitspreken van de ondertoezichtstelling is de moeder slecht bereikbaar gebleken voor de GI. Volgens de raad blijkt uit deze omstandigheden dat hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende waarborgen biedt.
5.5
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. Het hof voegt hieraan nog toe dat de moeder weliswaar aanvoert dat zij hulp heeft gevraagd bij de begeleiding van [de minderjarige] , maar dat zij uitsluitend hulpverlening aanvaardt als die hulpverlening wordt uitgevoerd zoals de moeder dat wil. De moeder staat niet open voor andere vormen van hulpverlening; zij trekt hierin haar eigen plan. De door de hulpverlening gesignaleerde problematiek bestrijdt zij voor een groot deel. Bovendien ziet de moeder niet haar eigen aandeel in de ontstane situatie. Hierdoor is de vrijwillige hulpverlening bij [D] voortijdig beëindigd. Daarbij komt dat zich, zo is ook op de mondelinge behandeling in hoger beroep gebleken, sinds de bestreden beschikking van 1 september 2020 geen positieve ontwikkelingen hebben voorgedaan. De moeder is slecht bereikbaar gebleken voor de GI en de samenwerking tussen de moeder en de GI verloopt bijzonder moeizaam. Het hof geeft daarom zowel de moeder als de GI mee dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij zich inzetten om de samenwerking aan te gaan of te verbeteren.
5.6
Gelet op wat hiervoor is genoemd zal het hof de bestreden beschikking, voor zover daarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is uitgesproken, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (200.285.974/02)
wijst het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Het inhoudelijke verzoek in hoger beroep (200.285.974/01)
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, gedateerd op 1 september 2020, voor zover daarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is uitgesproken.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, A. Smeeing-van Hees en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 26 januari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. Smeeing-van Hees, in tegenwoordigheid van de griffier.