In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009. De vader had verzocht om de ondertoezichtstelling van zijn dochter, die met haar moeder naar Duitsland was verhuisd. Het hof moest beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd was om kennis te nemen van het verzoek, gezien de woonplaats van het kind in Duitsland. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was, omdat het kind in Nederland naar school ging en haar sociale leven zich voornamelijk in Nederland afspeelde, ondanks dat zij in Duitsland woonde. Dit werd onderbouwd met artikel 8 en 10 van de Verordening Brussel II-bis, die de bevoegdheid van de rechter regelt in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid.
De vader had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel aangevochten, die het verzoek tot ondertoezichtstelling had afgewezen. Het hof constateerde dat de moeder de zorgregeling tussen de vader en het kind had verstoord door zonder overleg te verhuizen en het kind uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen. Het hof oordeelde dat er sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor het kind, gezien de vele verhuizingen en het gebrek aan continuïteit in de zorg. Het hof besloot de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling toe te wijzen voor de duur van een jaar, met de Stichting Jeugdbescherming Overijssel als toezichthouder.