Uitspraak
in eerste aanleg: gedaagde,
[appellant],
DHDH,
1.De procedure in eerste aanleg
10 december 2019, hersteld op 11 februari 2020, dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.
2.De procedure in hoger beroep
- het herstelexploot van 19 maart 2020,
4.De bespreking van het geschil
Per 31 december 2018 bedroeg de achterstand € 570,46. Eind september 2019 bedroeg de achterstand € 2.366.71. Die achterstand was per 31 december 2019 (dus kort na het vonnis van de kantonrechter) weliswaar teruggebracht tot € 1.246,39, maar was nog altijd meer dan per 31 december 2018. Na die tijd is de achterstand nog verder opgelopen: per
(hoewel die ook wel hoger is geweest dan aan het eind van deze periode) en per eind augustus 2020 nog meer dan twee huurtermijnen bedroeg. [appellant] heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de huurachterstand op korte termijn zal worden ingelopen. Integendeel, uit zijn stellingen volgt dat hij de huurachterstand hooguit langzaam kan inlopen. Dat blijkt ook wel uit de ontwikkeling van de huurachterstand in 2020.
28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1810), waarin de Hoge Raad de regels die gelden bij een vordering tot ontbinding van een (huur)overeenkomst heeft uiteengezet.
Bij zijn oordeel dat een ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is, betrekt het hof het woonbelang van [appellant] . Dat belang weegt in dit geval echter niet op tegen het belang van DHDH dat de verschuldigde huur tijdig en volledig wordt betaald. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] verder geen informatie heeft verstrekt over zijn persoonlijke situatie.
Gezien het voorgaande zal het hof een bedrag van € 1.463,30 + € 48,02 = € 1.521,32, met wettelijke rente over € 1.463,30 toewijzen.
5.5 De beslissing
- de ontbinding van de huurovereenkomst;
- de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde, met dien verstande dat in plaats van een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis een termijn van twee maanden na betekening van het arrest geldt;
- de veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten (de veroordeling onder b);
- de veroordeling tot betaling van schadevergoeding (de veroordeling onder d), met dien verstande dat deze vergoeding verschuldigd is over de maanden vanaf 1 september 2020 tot aan de daadwerkelijke ontruiming;
- de proceskostenveroordeling;
- veroordeelt [appellant] om aan DHDH te betalen € 1.521,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.463,30 vanaf 20 september 2019;
- bepaalt dat op de door [appellant] verschuldigde bedragen in mindering strekt wat hij vanaf
1 september 2020 aan DHDH heeft betaald;