In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning aan de [adres1] in [woonplaats] voor het jaar 2019, waarbij de heffingsambtenaar de waarde op € 441.000 heeft vastgesteld. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij een lagere waarde van € 410.000 heeft bepleit. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 30 juli 2021 is belanghebbende gehoord, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar. Belanghebbende voerde aan dat de waarde te hoog was vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met waardedrukkende factoren, zoals de ligging van de woning en de staat van onderhoud. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatierapport en vergelijkingsobjecten.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof hield rekening met de voorgenomen bouw van een parkeergarage in de nabijheid van de woning, wat een waardedrukkend effect had. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.