ECLI:NL:GHARL:2021:9344

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.283.072
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen moeder en minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.W. de Gruijl, verzoekt om uitbreiding van de omgangsregeling met haar minderjarige kind, [de minderjarige1]. De kinderrechter had eerder besloten dat de omgangsregeling niet uitgebreid kon worden, wat de moeder niet kon accepteren. Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 20 april 2021 en constateert dat er onvoldoende informatie was om een beslissing te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 augustus 2021 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder, de vader, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel (GI).

De GI heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie van de moeder en heeft haar verzoek om uitbreiding van de omgang aangepast. Het hof heeft de bevindingen van een forensisch psychologisch onderzoek van het NIFP in overweging genomen, waaruit blijkt dat de moeder moeite heeft met het creëren van een veilige opvoedomgeving. Het hof concludeert dat de zorgen over de opvoedsituatie van de moeder uitbreiding van de omgangsregeling in de weg staan. De moeder is volgens het hof niet in staat om [de minderjarige1] tijdens de omgangsmomenten te bieden wat zij nodig heeft.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarmee de eerdere beslissing om de omgangsregeling niet uit te breiden, is bevestigd. De uitspraak is gedaan op 5 oktober 2021 door de rechters I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en I.J. Pieters, met mr. M. van Esveld als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.072
(zaaknummer rechtbank Overijssel 243729)
beschikking van 5 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
(voorheen: mr L.H.E.M. Berendse- de Gruijl te Rotterdam),
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vader.
en
[de pleegouders] ,
wonende [woonplaats2]
grootouders van vaderszijde en pleegouders van [de minderjarige1] .

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 20 april 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een brief van mr. De Gruijl van 9 augustus 2021 met producties;
  • een e-mailbericht van mr. De Gruijl van 19 augustus 2021 met een productie.
1.3
Op 19 augustus 2021 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • [naam1] en [naam2] namens de GI,
  • de vader,
  • oma [naam3] .
Mr. De Gruijl heeft de mondelinge behandeling bijgewoond door middel van beeldverbinding.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 20 april 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden omdat het zich onvoldoende voorgelicht achtte om een beslissing te kunnen nemen en de jeugdbeschermer in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn.
2.3
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe aan dat het in het belang van [de minderjarige1] is dat de omgangsregeling wordt uitgebreid. De kinderrechter heeft zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Volgens de moeder dient het belang van [de minderjarige1] altijd voorop te staan, ongeacht of de ouders nog samen zijn of niet. De moeder meent dat uitbreiding van de omgang de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige1] ten goede zal komen. Het voorgaande geldt temeer nu het perspectief van [de minderjarige1] nog steeds bij de moeder ligt, hoewel de moeder er in kan berusten als [de minderjarige1] niet meer thuis kan komen wonen. Een verschil van inzicht tussen de moeder en de pleegouders hoeft ten slotte volgens de moeder ook niet aan uitbreiding van de omgangsregeling in de weg te staan.
2.4
De GI meent dat het perspectief van [de minderjarige1] niet bij de moeder ligt en heeft structureel zorgen geuit over de wijze waarop de moeder invulling geeft aan het contact met haar kinderen. De GI heeft weliswaar eerst verzocht om uitbreiding van de omgang, maar door de toenemende zorgen heeft de GI haar verzoek aangepast. De GI sluit verder aan bij de uitkomsten van het NIFP-onderzoek.
2.5
In het forensisch psychologisch onderzoek van het NIFP van 2 oktober 2020 is, voor zover hier van belang, het volgende te lezen:
“2. Wat zijn de cognitieve-, pedagogisch, - en affectieve mogelijkheden en beperking van de moeder en de vader en sluiten deze mogelijkheden aan bij hetgeen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nu en in de toekomst nodig hebben en wat is hierbij de invloed van de persoonlijkheid en wijze van functioneren van zowel de moeder als de vader?
Moeder heeft moeite om zich sensitief, respontief en reflectief op te stellen. In affectief opzicht laat moeder weinig oprechte warmte zien en rageert zij vooral in affectief opzicht achteraf (reactief). Moeder is zich niet bewust van de gehechtsheidsproblematiek van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Moeder ondermijnt door haar manipulerende opstelling voordurend het gezag van vader beiden hebben veelal een verschillende opvoedvisie. In de afgelopen jaren heeft zij geen veilige omgeving weten te creëren. Als moeder en vader samen zijn (observaties en gesprekken) ontstaan gemakkelijk onveilige situaties voor de kinderen. Door het verwennend opvoedklimaat heeft [de minderjarige1] nog geen correctieve gehechtheidservaringen opgedaan. [de minderjarige2] lijkt zich steeds beter te hechten in het pleeggezin en binnen het pleeggezin voelt ze zich veilig. In de relatie met moeder laten zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] veel gevoelens van stress en onveiligheid zien.
3. Is de moeder (met de vader samen) in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (in combinatie met de verantwoordelijkheid die de moeder heeft voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] ) te dragen en daarbij aan te sluiten bij hetgeen deze kinderen nodig hebben om zich op positieve wijze te ontwikkelen?
Hiervoor wordt vooral verwezen naar hoofdstuk 6 waar de observaties die plaats hebben gevonden zijn beschreven. De dynamiek tussen ouders die zich hier heeft laten zien, is beschadigend voor alle kinderen. Samen weten ouders geen veilige opvoedomgeving voor hun kinderen te creëren, ontbreekt het aan sturing, structuur en begrenzing. Kijkend naar moeder alleen met alle vier de kinderen dan kan het binnen een heel duidelijke structuur en begrenzing ogenschijnlijk goed gaan. Echter ook hier ontbreekt het aan sensitief en responsief opvoedgedrag bij moeder. In een vrije situatie zoals tijdens de observaties bij JBOV is het chaos en onveilig voor alle kinderen. [de minderjarige4] laat rolomkering zien, [de minderjarige3] wordt niet gezien door moeder en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn twee fladderende vlinders die zich voortdurend storten in onveilige situaties.”
2.6
Het hof ziet geen aanleiding de door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] in duur en/of frequentie uit te breiden. Evenals de GI is het hof van oordeel dat de zorgen over de opvoedsituatie van de moeder uitbreiding van de omgangsregeling in de weg staan. In het NIFP-onderzoek zijn verder diverse zorgen over de pedagogische kwaliteiten van de moeder te lezen. Dit onderzoek was weliswaar niet gericht op de vraag wat in het belang van [de minderjarige1] de meest wenselijke omgangsregeling is, maar schetst wel een beeld over de (on)mogelijkheden van de moeder om invulling te geven aan een meer uitgebreide omgangsregeling en over haar opvoedvaardigheden. Daarbij komt dat op de zaterdagen en in de door de moeder voorgestane weekenden ook moeders vijfde kind, de drie maanden oude [de minderjarige5] , en twee kinderen van de partner van de moeder aanwezig zijn, waardoor er nog meer onrust is in de opvoedingssituatie van de moeder is en er ook meer van de moeder wordt gevraagd. Ten slotte heeft oma [naam3] ter mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat de omgangsregeling een negatieve weerslag heeft op [de minderjarige1] . Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat is [de minderjarige1] tijdens de omgangsmomenten te bieden wat zij nodig heeft, zodat uitbreiding van de omgangsregeling, zoals door de moeder is verzocht, niet in het belang van [de minderjarige1] is.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitgesproken op 19 juni 2020 en schriftelijk uitgewerkt op 6 juli 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 5 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.