ECLI:NL:GHARL:2021:9350

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.294.106
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De ouders van [de minderjarige], verder aangeduid als de vader en de moeder, hebben in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 12 februari 2021 de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. De ouders zijn van mening dat zij voldoende hulp hebben ingeschakeld en dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is. De raad voor de kinderbescherming, als verweerder in deze procedure, heeft echter verweer gevoerd en de noodzaak van de ondertoezichtstelling benadrukt.

Het hof heeft in zijn overwegingen de zorgen van de raad over de opvoedsituatie van [de minderjarige] meegewogen. De raad heeft aangegeven dat er terugkerende zorgen zijn over de emotieregulatie van de vader en de afwerende houding van de ouders ten opzichte van noodzakelijke hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet voldoende hebben aangetoond dat zij in staat zijn om de zorg voor [de minderjarige] adequaat te dragen zonder de ondertoezichtstelling. De ouders hebben weliswaar hulpverlening ingeschakeld, maar het hof oordeelt dat de samenwerking met de jeugdbeschermer moeizaam verloopt en dat er onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het hof de noodzaak van de ondertoezichtstelling heeft onderschreven. Het hof heeft de ouders aangespoord om samen te werken met de gecertificeerde instelling en openheid te geven over hun opvoedingssituatie. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.106
(zaaknummer rechtbank Gelderland 380139)
beschikking van 5 oktober 2021
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de vader, en
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 12 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 mei 2021;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Tromp van 17 mei 2021 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Tromp van 16 juli 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
- [naam1] namens de raad,
- [naam2] en [naam3] namens de GI.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017 te [woonplaats1] . De ouders zijn samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 10 april 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voor het eerst onder toezicht gesteld met ingang van 10 april 2017 tot 10 april 2018.
Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 24 oktober 2017.
3.3
Bij beschikking van 6 april 2018 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 10 april 2019. Bij beschikking van 13 september 2018 heeft dit hof die beschikking bekrachtigd tot 1 november 2018 en vernietigd vanaf 1 november 2018.
[de minderjarige] stond dus onder toezicht van de GI tot 1 november 2018.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 12 februari 2021 tot 12 februari 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De ouders kunnen zich met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verenigen. De ouders voeren aan dat zij alle hulp voor [de minderjarige] naar behoren hebben ingezet. Dit heeft alleen opstartproblemen gehad nadat de hulpverlening door [naam4] is stop gezet er geen overdracht had plaatsgevonden. Na het beëindigen van de hulpverlening door [naam4] heeft de moeder begeleiding aanvaard door [naam5] en inmiddels is opvoedondersteuning ingezet door [naam6] , zodat er goed zicht is op de thuissituatie van [de minderjarige] en wordt er hulp aan de moeder verleend. De vader gebruikt nog steeds medicatie en doet vrijwilligerswerk gedurende 40 uur per week. Doordat de vader nu de hele dag van huis is en na het werk moe thuis komt, ervaart hij meer rust en is hij in staat om rustig op [de minderjarige] te reageren. De vader is bovendien in staat om [de minderjarige] te begeleiden en aanwijzingen te geven. De vader heeft van nature een harde stem, maar daar is [de minderjarige] aan gewend. De ouders voeren verder aan dat [de minderjarige] sinds 29 maart 2021 naar school gaat en op school logopedie en ergotherapie ontvangt. Tevens wordt daar een onderzoek gedaan of extra ondersteuning of begeleiding nodig is, zodat ook zo zicht is op [de minderjarige] . Nu de ouders alle vormen van hulp zelf hebben ingezet, is het gedwongen kader niet nodig en werkt een ondertoezichtstelling volgens de ouders zelfs contraproductief.
5.3
De raad voert aan er terugkerende en in toenemende mate zorgen zijn over de opvoedsituatie van [de minderjarige] . De zorgen die eerder aanleiding waren voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zijn volgens de raad ook nu nog aan de orde. De raad meent dat er met name zorgen zijn over de emotieregulatie van de vader, maar ook over de afwerende houding van de ouders jegens noodzakelijk geachte hulpverlening. De ouders stellen weliswaar dat zij zelf hulpverlening kunnen inschakelen, maar uit informatie van de jeugdbeschermer blijkt een ander beeld, namelijk dat meerdere hulpverleners hun trajecten voortijdig hebben geëindigd door de (verbaal) agressieve houding van de vader, aldus nog steeds de raad.
5.4
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en na onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Het hof voegt hier aan toe dat de kinderrechter in de bestreden beschikking duidelijke doelen heeft gesteld, waaraan de ouders binnen de ondertoezichtstelling aan dienen te werken. Het hof onderschrijft de noodzaak van deze doelen, terwijl in hoger beroep nog niet is gebleken dat de ouders zich hebben ingespannen om deze doelen te behalen. De ouders moeten hiervoor (opnieuw) hulpverlening accepteren, samenwerken met de GI en openheid geven in hun opvoedingssituatie. Voor zover de ouders aanvoeren dat er voldoende zicht is op hun opvoedsituatie doordat er hulpverlening is van [naam5] en [naam6] , overweegt het hof dat de ouders deze stellingen niet nader hebben onderbouwd en ook de GI hiervan niet op de hoogte hebben gesteld. Gelet op de stellingen van de ouders had dit wel op hun weg gelegen, zeker nu [de minderjarige] eerder onder toezicht is gesteld in verband met vergelijkbare zorgen.
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de samenwerking tussen de ouders en de jeugdbeschermer bijzonder moeizaam verloopt. Het hof oordeelt het wijselijk dat de GI zoekt naar een jeugdbeschermer die beter aansluiting vindt bij de ouders, zodat de communicatie en samenwerking tussen de ouders en de jeugdbeschermer beter zal verlopen. Dit geldt temeer nu de samenwerking met een eerdere jeugdbeschermer wél goed verliep, zo is te lezen in de beschikking van dit hof van 13 september 2018.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 12 februari 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 5 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.