ECLI:NL:GHARL:2021:9679

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.286.137
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekster in hoger beroep inzake schenkingsmachtigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De verzoekster, die benoemd was tot enige erfgenaam en executeur-testamentair van de erflater, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep. Dit besluit is genomen omdat de verzoekster ten tijde van de eerdere procedures geen belanghebbende was. De erflater had haar pas na zijn overlijden, in 2020, als erfgenaam aangesteld, waardoor zij niet kon worden aangemerkt als belanghebbende in de eerdere schenkingsprocedures. Het hof oordeelde dat de verzoekster niet alsnog hoger beroep kon instellen tegen de eerdere uitspraken, omdat zij destijds geen rechten of verplichtingen had die rechtstreeks door de zaak werden geraakt. De uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 23 september 2013, die de curator machtiging verleende voor schenkingen, bleef daarmee in stand. Het hof compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.137
(zaaknummer rechtbank Gelderland 878499)
beschikking van 14 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.W.J. Hopmans te Groesbeek,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de voormalig curator,
advocaat: mr. C. Waanders te Zeist.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de broer1] ,

wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [de broer1] ,
advocaat: mr. N.J.G. de Jager te Arnhem,

2.[de broer2] ,

wonende te [woonplaats4] ,
verder te noemen: [de broer2] ,
advocaat: mr. N.J.G. de Jager te Arnhem,

3.[de broer3] ,

wonende te [woonplaats5] ,
verder te noemen: [de broer3] ,
advocaat: mr. N.J.G. de Jager te Arnhem,

4.[de zus] ,

wonende te [woonplaats6] ,
verder te noemen: [de zus] ,
advocaat: mr. N.J.G. de Jager te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 23 september 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie, ingekomen op 17 november 2020;
- het verweerschrift van de voormalig curator;
- het verweerschrift van de belanghebbenden;
- de brief met bijlagen van mr. Hopmans van 11 januari 2021;
- het journaalbericht met bijlagen van mr. Hopmans van 19 juli 2021;
- het journaalbericht van mr. De Jager van 8 september 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 september 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door haar echtgenoot, [de echtgenoot] ;
-de voormalig curator, bijgestaan door zijn advocaat;
-mr. N.J.G. de Jager, namens de belanghebbenden, vergezeld door [de neef] en [de nicht] , neef en nicht van de erflater.

3.De feiten

3.1
Op 7 maart 2008 heeft [de betrokkene] , (hierna: betrokkene), geboren [in] 1936 te [plaats] en overleden [in] 2020, [verzoekster] en haar echtgenoot [de echtgenoot] bij notariële akte gemachtigd om hem te vertegenwoordigen bij de waarneming van zijn materiële in immateriële belangen.
3.2
Op 19 mei 2008 heeft betrokkene [verzoekster] bij testament benoemd tot executeur en haar tot zijn enige en algehele erfgename benoemd.
3.3
Bij beschikking van 17 maart 2011 heeft de kantonrechter te Nijmegen een provisioneel bewind ingesteld over de goederen van betrokkene. Daarbij is [naam1] benoemd tot provisioneel bewindvoerder.
3.4
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen, van 8 november 2011 is betrokkene wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld en is [de curator] benoemd tot curator.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 23 september 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland de curator machtiging verleend voor een schenking ter grootte van € 2.057,- voor elk van de zes broer en zussen van betrokkene over 2013. Vervolgens is jaarlijks, tot en met 2019, door de kantonrechter machtiging verleend voor een schenking van dezelfde omvang als in 2013.
Bij beschikking van 13 januari 2020 is een verzoek om machtiging voor een schenking door de kantonrechter afgewezen, omdat na die schenking het vermogen van betrokkene kleiner zou worden dan € 30.000,-.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 september 2013 en de beslissingen waarbij in de jaren 2014 tot en met 2019 machtiging is verleend voor een schenking. Zij verzoekt het hof om de beschikking van 23 september 2013 alsmede alle daarna gegeven beslissingen, waarbij schenkingsmachtigingen werden verleend over de jaren 2014 tot en met 2019, te vernietigen.
4.2
De voormalig curator heeft verweer gevoerd. Hij vraagt het hof [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel haar verzoek af te wijzen en haar te veroordelen in zijn proceskosten.
4.3
De broers en zus (de overige belanghebbenden) hebben verweer gevoerd. Zij vragen
het hof [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel haar verzoek af te wijzen en haar te veroordelen in hun proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid
5.1
Ingevolge artikel 798, lid 1 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.
5.2
[verzoekster] stelt dat zij als belanghebbende hoger beroep kan instellen omdat zij sinds 2008 enig erfgenaam en executeur-testamentair van betrokkene is. Door de schenkingen is het vermogen van betrokkene aanzienlijk verkleind, waardoor zij ernstig benadeeld is.
Zij stelt voorts dat zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld omdat zij pas op 28 september 2020 heeft kennisgenomen van de beschikking van de kantonrechter van 23 september 2013 en pas op 16 september 2020 van de overige door de kantonrechter verleende machtigingen voor de schenkingen.
5.3
Het hof is van oordeel dat [verzoekster] niet kan worden ontvangen in haar verzoek in hoger beroep. Het hof volgt de broers, zus en de voormalig curator in hun stellingen dat [verzoekster] in 2013, ten tijde van de behandeling van het eerste schenkingsverzoek door de kantonrechter, geen belanghebbende was. Op grond van het door betrokkene op 19 mei 2008 opgemaakte testament, waarbij [verzoekster] was benoemd tot enige erfgenaam en executeur-testamentair, kon zij destijds nog niet worden aangemerkt als belanghebbende, “op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking had” (zie artikel 798, eerste lid Rv). Een testament krijgt immers pas werking met ingang van het moment van overlijden van de erflater, in dit geval dus [in] 2020. [verzoekster] behoorde voorts niet tot de in het tweede lid van artikel 798 Rv genoemde personen, die in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap bovendien onder belanghebbenden worden verstaan.
[verzoekster] is na de indiening van het eerste schenkingsverzoek in 2013, maar ook na de indiening van de in de daaropvolgende jaren ingediende schenkingsverzoeken, naar het oordeel van het hof daarom door de kantonrechter terecht niet aangemerkt als belanghebbende. Zij had dus destijds al geen hoger beroep kunnen instellen tegen die beschikkingen. Dit betekent dat zij in 2020 niet alsnog hoger beroep kan instellen tegen beschikkingen, waartoe die mogelijkheid voor haar in 2013 en in de daaropvolgende jaren ook niet bestond. Het hof zal [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in hoger beroep.
5.4
Het hof ziet aanleiding om, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E. de Boer en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 14 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.