ECLI:NL:GHARL:2022:10020

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
200.315.217
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing; beoordeling van de hulpverlening aan de moeder en de ontwikkeling van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 25 mei 2022 had besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 28 mei 2023. De moeder voerde aan dat de kinderen geen ernstige gedragsproblemen vertoonden en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet nodig was. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland, verweerster in hoger beroep, stelde echter dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig bedreigd werd en dat de hulpverlening aan de moeder onvoldoende was om de situatie te verbeteren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2022 waren de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de GI en de vader aanwezig. De raad voor de kinderbescherming was niet verschenen. Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig waren en dat er onvoldoende vertrouwen was dat de hulpverlening in het vrijwillig kader voldoende zou zijn om de bedreigde ontwikkeling te keren. Het hof heeft daarom besloten de bestreden beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd.

Het hof heeft ook opgemerkt dat er een perspectiefonderzoek gaande is, dat naar verwachting in februari of maart 2023 zal zijn afgerond. De uitkomsten van dit onderzoek moeten worden afgewacht voordat kan worden geoordeeld over een mogelijke thuisplaatsing van de kinderen. De GI heeft toegezegd dat, indien de kinderen voor het aflopen van de termijn van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing thuis kunnen worden geplaatst, zij hiervoor de nodige stappen zal ondernemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.217
(zaaknummer rechtbank Gelderland 402150)
beschikking van 22 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L.E. Storm van ‘s Gravesande te Ede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem, locatie Ede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 25 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 augustus 2022;
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
Op 10 oktober 2022 is de na te noemen minderjarige [de minderjarige1] buiten aanwezigheid van partijen door een lid van het hof gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 oktober 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de GI,
  • de vader.
De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling bericht niet te zullen verschijnen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2007,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2011, en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2012.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 28 mei 2021 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 28 mei 2022.
3.3
Bij beschikking van 10 december 2021 heeft de kinderrechter machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een gezinsgerichte voorziening (gezinshuis), tot uiterlijk 28 mei 2022.
3.4
De kinderen verblijven sinds 22 november 2021 samen in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtigingen tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) van de kinderen verlengd tot 28 mei 2023.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen dan wel voor een kortere duur toe te wijzen.
4.3
De GI heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:260 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen als voldaan is aan de hiervoor genoemde gronden. Deze verlenging kan voor maximaal een jaar worden uitgesproken.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. De verzoeken van de GI zitten in haar ogen vol met slecht onderbouwde bevindingen, suggestieve opmerkingen en aannames. De kinderen hebben volgens de moeder geen ernstige gedragsproblemen. [de minderjarige1] vertoont normaal puberaal gedrag. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] schelen slechts één jaar en vertonen normaal concurrerend gedrag. [de minderjarige3] heeft een gedragsstoornis (medisch/psychisch) die niet persé gerelateerd is aan de scheidings- en/of traumasituatie en vanaf zijn geboorte een achterstand. De moeder probeert al jarenlang [de minderjarige3] te laten onderzoeken, maar de GI en de vader wilden daar niet aan meewerken. De moeder meent daarom dat verlenging van de ondertoezichtstelling niet nodig is. Ook de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is volgens de moeder niet nodig. De door de rechtbank bedoelde diagnostiek kan beter in de thuissituatie plaatsvinden. Daarnaast wordt geschreven dat de kinderen moeten stabiliseren, maar er wordt niet gezegd wanneer dat dan is. De schoolwisseling is volgens de moeder ook niet in het belang van de kinderen, zeker niet in het belang van [de minderjarige3] , omdat het lang heeft geduurd voordat voor hem geschikt onderwijs was gevonden. Bovendien meent de moeder dat door het gezinshuis onvoldoende aandacht wordt besteed aan het Joodse geloof, waardoor de kinderen vervreemden van de Joodse cultuur.
5.4
De GI voert verweer. Het gedrag van [de minderjarige1] laat sinds de uithuisplaatsing een positieve ontwikkeling zien. Er zijn echter wel zorgen over de identiteitsontwikkeling en de seksuele ontwikkeling van [de minderjarige1] . De gedragsproblematiek van [de minderjarige3] wordt al langere tijd gezien, maar school signaleerde een verergering van de gedragsproblemen na de scheiding. De kinderen hebben zowel op school als tegen de hulpverleners ernstige uitlatingen gedaan over de thuissituatie die de GI serieus heeft genomen. De GI wilde geen behandeling van [de minderjarige3] opstarten, omdat eerst traumabehandeling moest worden gestart. Onderzoek van de kinderen in de thuissituatie, zoals de moeder wenst, was volgens de GI niet mogelijk omdat de thuissituatie bij de moeder op dat moment onvoldoende stabiel was. De GI meent voorts dat ambulante hulpverlening op dit moment onvoldoende waarborgen biedt. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing heeft ambulante hulpverlening plaatsgevonden, maar deze hulpverlening nam de zorgen over de kinderen onvoldoende weg, waardoor een uithuisplaatsing noodzakelijk bleek. Behandeling en/of diagnostiek dient plaats te vinden vanuit een voor de kinderen stabiele en rustige situatie. In het gezinshuis wordt gezien dat het steeds beter gaat met de kinderen. De GI acht gelet op de ernstige uitlatingen van de kinderen een perspectieftraject noodzakelijk en heeft het gezin aangemeld bij [naam1] voor een 2-the-point traject, een intensieve hulpvorm die alles in het werk stelt om de kinderen weer naar huis terug te laten keren. De ouders hebben om hun startpositie in het traject te vergroten eerst de tijd gekregen om aan zichzelf te werken. Het traject is eind augustus gestart. Het resultaat van het traject moet worden afgewacht. Tot slot probeert het gezinshuis zo veel mogelijk aandacht te besteden aan het Joodse geloof en de cultuur. Zo komt de rabbijn om de week langs voor Joodse les en gaan de kinderen - op verzoek van de moeder - op Joods kinderkamp.
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling en ook aan de gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. De ouders zijn uit elkaar, maar het lukt hen nog niet om in het belang van de kinderen samen te werken. De ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen zijn ook nog onverminderd aanwezig. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat hulpverlening in het vrijwillig kader voldoende waarborgen biedt om de bedreigde ontwikkeling te keren. Verlenging van de ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk, en voor verkorting van de duur van de door de GI verzochte verlenging ziet het hof geen aanleiding. Een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder is op dit moment niet in hun belang. Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam1] een perspectiefonderzoek in de vorm van een beoordelingsboog is gestart. Uit informatie van de GI ter mondelinge behandeling is gebleken dat dit onderzoek zich momenteel in fase twee (van vier) bevindt en naar verwachting is het onderzoek in februari of maart 2023 afgerond. Het hof is van oordeel dat de uitkomsten van dit onderzoek moeten worden afgewacht voordat kan worden geoordeeld of de kinderen thuis geplaatst kunnen worden. Daarnaast is het hof van oordeel dat er meer zicht dient te komen op de hulpverlening aan de moeder. Onder deze omstandigheden kan de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen op dit moment niet worden beëindigd, en evenmin voor een kortere duur worden verlengd dan door de GI is verzocht. Het voorgaande neemt niet weg dat de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd dat, als duidelijk is dat de kinderen voor het aflopen van de termijn van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing thuis kunnen worden geplaatst, de GI hiervoor de stappen zal ondernemen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 25 mei 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en E. de Boer, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 22 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.