ECLI:NL:GHARL:2022:10119

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
200.310.059
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind in het kader van het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, geboren in 2007. De vader, vertegenwoordigd door mr. S. Salhi, had in hoger beroep verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. L. de Widt, verweer voerde tegen dit verzoek. De rechtbank Gelderland had eerder op 1 februari 2022 een beschikking gegeven waarin de verzoeken van de vader waren afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de minderjarige zijn mening over het verzoek kenbaar heeft gemaakt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2022 waren de advocaten van beide partijen aanwezig, maar de vader en de moeder waren niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in eerdere procedures al meerdere keren had verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, maar dat deze verzoeken steeds waren afgewezen. Het hof heeft overwogen dat de vader niet in staat is gebleken om de belangen van het kind voorop te stellen, en dat de minderjarige herhaaldelijk heeft aangegeven geen contact met zijn vader te willen. Het hof heeft geconcludeerd dat het verzoek van de vader om een omgangsregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind, zoals bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.

Daarnaast heeft het hof het verzoek van de vader om een bijzondere curator voor de minderjarige te benoemen afgewezen, omdat er geen strijdigheid was tussen de belangen van de minderjarige en die van de moeder. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.059
(zaaknummer rechtbank Gelderland 396193)
beschikking van 24 november 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Salhi te Den Haag,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. de Widt te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 april 2022;
- het verweerschrift.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft zijn mening met betrekking tot het verzoek per brief aan het hof kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 november 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de advocaat van de vader;
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Aan een kantoorgenoot van de advocaat van de moeder is bijzondere toegang verleend. De vader en de moeder waren, hoewel ze beiden waren opgeroepen, niet bij de mondelinge behandeling aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2007 te [plaats1] , over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.2
Bij beschikking van 3 mei 2016 heeft de rechtbank als omgangsregeling bepaald dat er zestien keer per jaar contact is tussen de vader en [de minderjarige] , op aanwijzing en onder begeleiding van de gezinsvoogd.
3.3
Als gevolg van het eindigen van de ondertoezichtstelling per 1 oktober 2017 is voorgaande omgangsregeling per die datum niet langer uitvoerbaar.
3.4
De rechtbank heeft bij beschikking van 13 juli 2018 de beslissing op het verzoek van de vader om de beschikking van 3 mei 2016 zodanig te wijzigen dat de vader [de minderjarige] eens per veertien dagen op zaterdag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij zich heeft, aangehouden en de raad verzocht onderzoek te doen naar en de rechtbank te adviseren over de (on)mogelijkheden van omgang tussen de vader en [de minderjarige] .
3.5
Bij beschikking van 3 april 2019 heeft de rechtbank het voormelde verzoek van de vader inzake de omgangsregeling met [de minderjarige] , afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vader, om te bepalen dat [de minderjarige] , na een opbouwperiode, één dag in de week bij de vader zal zijn en om een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen, afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, zo begrijpt het hof, zijn verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en het benoemen van een bijzondere curator alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof om de bestreden beschikking in stand te laten en de verzoeken van de vader af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Omgangsregeling
5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.3
In hoger beroep heeft de vader één aanvullend stuk van zijn behandelaar in het geding gebracht. Dat er, zoals de vader heeft gesteld, inmiddels mogelijkheden voor hem zijn om op een goede manier contact met [de minderjarige] te onderhouden blijkt hier in het geheel niet uit. Gezien de verzoeken van de vader acht het hof het bovendien onbegrijpelijk dat de vader zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was om vragen te kunnen beantwoorden. Bij verhindering had het op de weg van de vader gelegen om het hof te verzoeken digitaal te kunnen deelnemen dan wel om aanhouding van de mondelinge behandeling te verzoeken. Dit heeft de vader nagelaten.
[de minderjarige] is al jarenlang duidelijk in zijn standpunt dat hij zijn vader niet langer wil zien. In de brief die het hof van [de minderjarige] heeft ontvangen heeft [de minderjarige] opnieuw laten weten dat hij zijn vader niet wil zien en dat hij geen behoefte heeft aan contact met zijn vader. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader gesteld dat de vader, door middel van de door hem gedane verzoeken, aan [de minderjarige] wil laten zien voor hem ‘te vechten’. Het hof is met de raad van oordeel dat [de minderjarige] niet gebaat is bij de onrust die hiermee gepaard gaat, maar dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij rust krijgt. Hiervoor is het naar het oordeel van het hof van belang dat de vader gaat accepteren dat [de minderjarige] op dit moment geen contact met hem wil.
Het hof is met de raad van oordeel dat een raadsonderzoek onder deze omstandigheden alleen maar belastend en daarmee niet in het belang van [de minderjarige] is.
5.4
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, bekrachtigen.
Bijzondere curator
5.5
Volgens artikel 1:250 BW kan de rechter overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien de rechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht vanwege strijdigheid tussen de belangen van de minderjarige en die van de met het gezag belaste ouder(s) of voogd(en). Van een dergelijke situatie is hier echter geen sprake omdat niet gebleken is dat er strijd is tussen [de minderjarige] en zijn moeder en omdat de vader geen gezaghebbende ouder is. Het hof zal het verzoek van de vader om een bijzondere curator ten behoeve van [de minderjarige] te benoemen afwijzen en de bestreden beschikking ook in zoverre bekrachtigen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, R. Feunekes en E. de Boer, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 24 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.