ECLI:NL:GHARL:2022:10238

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
200.310.866/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering van tbs-er tegen tbs-kliniek na aangifte van strafbaar feit en intrekking van verlof

In deze zaak vordert een tbs-er schadevergoeding van een tbs-kliniek. De tbs-er stelt dat het hoofd van de kliniek onrechtmatig heeft gehandeld door aangifte tegen hem te doen van een strafbaar feit, zijn transmuraal verlof in te trekken en niet opnieuw verlof aan te vragen nadat het Openbaar Ministerie had laten weten hem niet te zullen vervolgen. De rechtbank heeft de vorderingen van de tbs-er afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de kliniek niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof stelt vast dat het hoofd van de kliniek op grond van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) en het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) bevoegd was om aangifte te doen en het verlof in te trekken. De tbs-er had in het verleden al strafbare feiten gepleegd, wat de kliniek reden gaf om aangifte te doen. Het hof concludeert dat de kliniek op juiste gronden heeft gehandeld en dat de vordering van de tbs-er niet kan slagen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de tbs-er tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.310.866/01
zaaknummer rechtbank 203888
arrest van 29 november 2022
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
en die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna
[appellant]te noemen,
vertegenwoordigd door mr. D.J.B. Bosscher,
tegen
Stichting Forensisch Psychiatrisch Centrum Dr. S van Mesdag,
die is gevestigd in Groningen,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna
de kliniekte noemen,
vertegenwoordigd door mr. M.S.E. van Beurden.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland op 22 december 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 21 maart 2022 (die niet is aangebracht voor de aangezegde rechtsdag)
  • de (herstel)dagvaarding in hoger beroep van 16 mei 2022 met zes grieven en een productie
  • de memorie van antwoord met een productie

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] vordert schadevergoeding van een tbs-kliniek omdat het hoofd van de kliniek aangifte tegen hem heeft gedaan van een strafbaar feit, een hem toegekend transmuraal verlof heeft ingetrokken en heeft nagelaten opnieuw verlof voor hem aan te vragen nadat het OM had bericht hem niet te zullen vervolgen.
2.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen in die zin dat het hof voor recht verklaart dat de kliniek onrechtmatig heeft gehandeld richting [appellant] en het hof de kliniek veroordeelt tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, met veroordeling van de kliniek in de kosten met rente.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal oordelen dat de kliniek niet onrechtmatig richting [appellant] heeft gehandeld. Het hoger beroep slaagt dus niet. Dat wordt hierna uitgelegd. Daarvoor zijn allereerst de feiten van belang zoals die in deze procedure vaststaan. Het hof houdt daarbij rekening met wat [appellant] in grief IV (ook) aanvoert.
De feiten
3.2
In 2004 is [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met oplegging van tbs (terbeschikkingstelling) met dwangverpleging voor seksueel misbruik van minderjarigen.
3.3
In 2006 is de tbs-behandeling van [appellant] begonnen. Eind 2016 is gestart met doelgerichte onbegeleide verloven en in dit kader is [appellant] in maart 2017 overgeplaatst naar een pre-resocialisatie unit. De verlofmachtiging is komen te vervallen omdat [appellant] in december 2017 schuldig werd bevonden aan het hebben van kinderpornografische afbeeldingen op zijn telefoon. [appellant] is teruggeplaatst naar de afdeling waar hij eerder verbleef.
3.4
Van december 2017 tot eind augustus 2019 heeft [appellant] gewerkt op het dagactiviteitencentrum (DAC) van de kliniek. [appellant] hield zich bezig met het categoriseren van borduurpatronen op een stand alone laptop die (dus) geen toegang had tot het internet, niet gekoppeld was aan een andere computer en geen deel uitmaakte van een netwerk. De toegang tot de laptop was niet beschermd met een wachtwoord.
3.5
Vanaf eind augustus 2019 heeft [appellant] vanwege een hem verleend transmuraal verlof verbleven op een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) in Almelo. Bij een transmuraal verlof verblijft de tbs’er buiten de beveiligde zone, maar wel onder toezicht van de kliniek. Deze verlofvorm dient als overgang naar proefverlof met zelfstandig verblijf in de samenleving.
3.6
Eind december 2019 is het transmuraal verlof van [appellant] opgeschort vanwege gebrek aan samenwerking, het geven van openheid en het zich houden aan afspraken. Voor een time-out van 27 december 2019 tot 10 januari 2020 is [appellant] weer in de kliniek opgenomen. Hij had tijdens de time-out geen toegang tot het DAC van de kliniek. In januari 2020 is [appellant] teruggekeerd op de FPA in Almelo.
3.7
In januari 2020 heeft de kliniek kinderpornografisch materiaal aangetroffen op de laptop waarop [appellant] op het DAC van de kliniek heeft gewerkt. Daarop heeft het hoofd van de kliniek aangifte tegen [appellant] gedaan en het transmuraal verlof ingetrokken. [appellant] is teruggeplaatst naar de kliniek.
3.8
In februari 2020 heeft [appellant] een klacht ingediend bij de beklagcommissie van de kliniek over (onder meer) de intrekking van zijn transmuraal verlof. De beklagcommissie heeft de klacht van [appellant] eind april 2020 ongegrond verklaard. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
3.9
In een mail van eind mei 2020 heeft het openbaar ministerie aan [appellant] laten weten:

Kern is dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte als enige de laptop heeft gebruikt. Voorts is geen sprake van originele bestanden, maar afkomstig van usb-stick. De zedenovj heeft besloten dat er geen pv verder wordt opgemaakt tegen hem
3.1
Eind december 2020 heeft de beroepscommissie van de RSJ (Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming) het beroep van [appellant] over de intrekking van het transmuraal verlof ongegrond verklaard en de uitspaak van de beklagcommissie op dat onderdeel bevestigd. De beroepscommissie heeft daar de volgende motivering voor gegeven:

Na de vondst van de kinderporno is de Instelling op grond van artikel 53 tweede lid van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) gehouden stappen te ondernemen, waaronder het doen van aangifte en het intrekken van het transmuraal verlof. Dat het Openbaar Ministerie nadien, op 28 mei 2020, heeft bericht dat geen proces-verbaal zal worden opgemaakt omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat klager als enige de laptop heeft gebruikt en het geen originele bestanden betreft maakt dit niet anders. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
3.11
[appellant] is daarna overgeplaatst naar FPC Van der Hoevenkliniek in Utrecht.
[appellant] is ontvankelijk in zijn vordering
3.12
[appellant] baseert zijn vordering op een door de kliniek tegen hem gepleegde onrechtmatige daad. Die bestaat volgens hem uit de besluiten die het hoofd van de kliniek heeft genomen (het doen van aangifte en het intrekken van zijn transmuraal verlof) en het niet opnieuw aanvragen van verlof nadat het OM had laten weten hem niet te zullen vervolgen.
3.13
Het hof stelt vast dat de door [appellant] aan zijn vordering ten grondslag gelegde onrechtmatigheid precies samenvalt met wat [appellant] in de beklag- en beroepsprocedure tegen de besluiten van het hoofd van de kliniek heeft aangevoerd. Het instellingshoofd heeft deze besluiten genomen op grond van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) en het daarop gebaseerde Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt). In de Bvt zijn regels opgesteld over de verpleging van overheidswege en de rechtspositie van tbs’ers. Artikel 50 lid 1 Bvt kent aan het hoofd van de kliniek de bevoegdheid toe om onder voorwaarden aan tbs’ers verlof te verlenen. In artikel 53 lid 1 Rvt worden verschillende vormen van verlof onderscheiden, waaronder (onder c) het transmuraal verlof dat aan [appellant] was verleend. In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat het instellingshoofd alvorens verlof te verlenen de minister om een schriftelijke machtiging verzoekt. De Bvt bevat een beklag- en beroepsprocedure voor [appellant] om op te komen tegen de besluiten van het hoofd van de kliniek waarop [appellant] het onrechtmatig handelen van de kliniek baseert. [appellant] heeft daar ook gebruik van gemaakt. De beklag- en beroepsprocedure in de Bvt voldoet aan de eisen die worden gesteld aan het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. In de beklag- en beroepsprocedure is geoordeeld dat het hoofd van de kliniek het doen van de aangifte en het intrekken van het verlof op juiste gronden heeft gedaan en dat dit niet anders wordt omdat het OM niet tot vervolging van [appellant] is overgegaan.
3.14
Wel is wat ter beoordeling voorlag aan de beklag- en beroepscommissie, namelijk de klacht over de besluiten van het hoofd, iets anders dan wat aan het hof ter beoordeling voorligt, namelijk of de kliniek op grond van onrechtmatige daad gehouden is door [appellant] als gevolg van die beslissing gelden schade te vergoeden. Het is vaste rechtspraak van de beroepscommissie van de RSJ dat de beklag- en beroepsprocedure gegrond op de Bvt niet bedoeld is voor het krijgen van schadevergoeding, omdat daarvoor andere wegen openstaan. [appellant] is daarom ontvankelijk in zijn vordering.
Er is geen beroep gedaan op de formele rechtskracht van de besluiten van het instellingshoofd
3.15
In beginsel kan het hof als civiele rechter niet treden in de beoordeling van de geldigheid van een besluit waartegen een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan en deze niet of (in dit geval) zonder succes is gevolgd, behalve wanneer er klemmende bezwaren zouden zijn door bijkomende omstandigheden.
3.16
Maar deze kwestie van formele rechtskracht is in een procedure voor de civiele rechter alleen van belang als daar een specifiek beroep op is gedaan [1] . Dat is niet gebeurd. Het hof zal daarom hierna beoordelen of de besluiten van het hoofd de kliniek onrechtmatig zijn.
Het doen van aangifte en het intrekken van het transmuraal verlof is niet onrechtmatig
3.17
De rechtbank heeft in rov. 4.7. vooropgesteld dat het doen van een strafrechtelijke aangifte in beginsel alleen dan ten opzichte van de betrokkene onrechtmatig is als degene die de aangifte deed wist of redelijkerwijze behoorde te weten dat de beschuldiging ongegrond was. Een strafrechtelijke aangifte is daarnaast ten opzichte van de betrokkene onrechtmatig als het doen van aangifte wordt gebruikt voor een doel waartoe dit middel niet behoort te strekken of als het door de wijze waarop of de omstandigheden waaronder het wordt gebruikt op een andere manier onbetamelijk of onzorgvuldig is ten opzichte van degene die het betreft [2] . [appellant] heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld waar een dergelijk onrechtmatig handelen van de kliniek uit blijkt. De kliniek had immers redenen om aangifte tegen [appellant] te doen (er was sprake van een redelijk vermoeden van schuld), omdat het kinderpornografisch materiaal is aangetroffen op de stand alone laptop waarvan [appellant] op het DAC van de kliniek gebruik heeft gemaakt en [appellant] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met oplegging van tbs (terbeschikkingstelling) met dwangverpleging voor seksueel misbruik van minderjarigen en [appellant] in december 2017 schuldig is bevonden aan het bezit van kinderporno op zijn telefoon. Deze redenen voor aangifte tegen [appellant] gaan ook op als het zo was, zoals [appellant] stelt, dat de laptop vanaf het begin van zijn transmuraal verlof (eind december 2019) tot de ontdekking van de kinderporno op de laptop in januari 2010 in het DAC heeft gestaan, zonder dat hij toegang tot de laptop had en anderen wel.
3.18
Na het vinden van het kinderpornografisch materiaal op de laptop was het hoofd van de kliniek op grond van artikel 53 lid 2 aanhef en onder 2o Rvt verplicht om na de aangifte het transmuraal verlof in te trekken, zoals ook de beroepscommissie van de RSJ heeft vastgesteld. Dit handelen van het instellingshoofd is daarom niet onrechtmatig, ook al is het zo, zoals [appellant] stelt, dat ook andere tbs’ers met een zedenverleden toegang tot de laptop hadden. [appellant] heeft om die reden geen belang bij zijn grief (grief I) waarin [appellant] aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten vast te stellen dat de laptop vrij toegankelijk was voor patiënten die het DAC bezochten.
3.19
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat ook grief II niet slaagt. In die grief voert [appellant] aan dat de rechtbank had moeten beslissen dat de kliniek moet bewijzen of anders wel aannemelijk moet maken dat alleen [appellant] en een medepatiënt die onder begeleiding van [appellant] stond, toegang tot de laptop hadden.
3.2
In grief III voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te oordelen dat de kliniek (naar het hof begrijpt) niet uit mocht gaan van een redelijk vermoeden van schuld. Dat laatste is van belang voor de vraag of er een wettelijke bevoegdheid was om tot strafvervolging over te gaan. Dat speelt hier niet. De grief slaagt daarom niet.
De kliniek is niet gehouden om schade van [appellant] te vergoeden
3.21
[appellant] heeft drie grieven (grieven IV, V en VI) gericht tegen overwegingen van de rechtbank over de gepretendeerde schade en het door de rechtbank niet verwijzen naar de schadestaatprocedure. Omdat niet is komen vast te staan dat de kliniek tegenover [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, is de kliniek echter niet gehouden hem schade te vergoeden. Deze grieven kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De conclusie
3.22
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De nakosten zullen worden toegewezen tot het bedrag waarop de kliniek aanspraak maakt.
3.23
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2021;
2. veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van de kliniek:
€ 783,- aan griffierecht
€ 1.114,- aan salaris van de advocaat van de kliniek (1 procespunt x appeltarief II)
€ 131,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3. veroordeelt [appellant] tot betaling van € 68,- aan extra nakosten als [appellant] niet binnen 14 dagen na aanschrijving van deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
4. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, M.M.A. Wind en M.M. Lorist, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 3 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1868 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3286
2.vgl. Hoge Raad 21 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0498 en Hoge Raad 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2740