ECLI:NL:GHARL:2022:10267

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
200.307.368
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over draagplicht van gemeenschapsschuld aan het UWV na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank heeft geoordeeld over de draagplicht van een schuld aan het UWV die voortvloeit uit de gemeenschap van goederen van de man en vrouw, die in 2016 zijn gescheiden. De man ontving een WAO-uitkering met toeslag, maar heeft zijn andere inkomsten niet volledig opgegeven, waardoor hij te veel toeslag heeft ontvangen. De vrouw stelt dat het onaanvaardbaar is dat zij deze schuld moet dragen, terwijl de man van mening is dat de schuld tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat zij deze samen moeten dragen.

De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak de vorderingen van de vrouw grotendeels afgewezen en bepaald dat haar interne draagplicht voor de schuld aan het UWV nihil is. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, met als doel deze beslissing te vernietigen. Het hof heeft de relevante omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de lange periode waarin de man de vrouw niet op de hoogte heeft gesteld van de schuld en de beperkte verhaalsmogelijkheden voor het UWV op het vermogen van de vrouw.

Het hof oordeelt dat de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld aan het UWV, voor zover deze tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort. Het hof vernietigt het onderdeel van het vonnis van de rechtbank dat de draagplicht van de vrouw nihil verklaarde en wijst de vordering van de vrouw af. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige, waarbij het belang van de gemeenschap van goederen en de redelijkheid en billijkheid in de beoordeling zijn meegenomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.307.368
zaaknummer rechtbank Gelderland (Zutphen) 381020
arrest van 29 november 2022
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verweerder in conventie en eiser in reconventie
hierna de man
advocaat mr. R.P. Adema
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna de vrouw
advocaat mr. A. Kouwenaar-de Coninck

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 24 november 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord

2.De kern van de zaak

2.1
De man en de vrouw zijn getrouwd geweest in gemeenschap van goederen. De huwelijksgemeenschap is op 20 september 2016 ontbonden door de indiening van het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank Gelderland heeft de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast (beschikking 29 september 2017). Partijen zijn niet erin geslaagd daaraan op alle onderdelen samen uitvoering te geven.
2.2
De man krijgt van het UWV een WAO-uitkering met toeslag. Omdat hij niet heeft opgegeven dat hij andere inkomsten heeft, is er te veel toeslag betaald (€ 38.651,82 ). Dat bedrag moet de man terugbetalen. Deze schuld behoort voor een deel tot de huwelijksgemeenschap.
2.3
Zowel de vrouw als de man heeft bij de rechtbank gevorderd de tussen hen nog bestaande geschilpunten te beslechten, met inbegrip van de draagplicht voor de schuld van de man aan het UWV.
2.4
De rechtbank heeft de vorderingen voor een belangrijk deel afgewezen. De rechtbank heeft verder bepaald dat de interne draagplicht van de vrouw voor de schuld aan het UWV nihil is. De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat het hof die beslissing vernietigt en alsnog de vordering van de vrouw dat haar draagplicht in de schuld aan het UVW nihil is afwijst. De vrouw voert verweer en zij meent dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven.

3.Het oordeel van het hof

3.1
De vraag is wie de schuld aan het UWV moet(en) dragen: de man en de vrouw samen of de man alleen. Partijen zijn het erover eens dat de schuld van € 38.651,82 tot de huwelijksgemeenschap behoort voor het deel dat is ontstaan in de periode voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Zij leggen uit hoe groot dat deel is. Tussen partijen staat dan in elk geval vast dat de man het deel van de schuld dat is ontstaan na 20 september 2016 alleen moet dragen.
3.2
Het uitgangspunt is dat de man en de vrouw het deel van de schuld dat tot de huwelijksgemeenschap behoort samen moeten dragen, ieder voor de helft (artikel 100 lid 1 BW). Dat is anders als partijen anders zijn overeengekomen, maar daarvan is hier geen sprake. Dat is ook anders als het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw de helft van de schuld aan het UWV moet dragen (onaanvaardbaarheidsexceptie). De vrouw beroept zich op de onaanvaardbaarheidsexceptie en heeft daarom de stelplicht en bewijslast van de omstandigheden die dat beroep rechtvaardigen (art. 150 Rv). Het hof zal die stelling beoordelen.
3.3
Het hof stelt bij deze beoordeling voorop dat bij de vaststelling van wat de redelijkheid en billijkheid eisen rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in ons land levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW). Of een regel buiten toepassing moet blijven is verder afhankelijk van alle relevante omstandigheden van het geval.
3.4
Het hof vindt de volgende omstandigheden relevant voor het beroep van de vrouw op de onaanvaardbaarheidsexceptie:
 De man ontvangt vanaf 24 september 2001 een WAO-uitkering en hij ontvangt vanaf 16 oktober 2003 een toeslag op die uitkering.
 De man en de vrouw zijn getrouwd [in] 2007. Zij hebben geen huwelijkse voorwaarden gemaakt.
 Op 17 april 2009 is er een inspectierapport gemaakt in verband met de WAO-uitkering. In dat rapport is als bijzonderheid vermeld:
“Volgens SUWI pensioen bij ABP en NV Schadeverzekering Metaal en Technische bedrijfstakken, echter komen beide niet tot uitbetaling.”
 Op 29 juni 2018 heeft het UWV de WAO-uitkering gecontroleerd en geconstateerd:
“beoordeeld vanaf 1 mei 2009. Klant is op 24 april 20109 (lees: 2009) bezocht door een inspecteur. In dit rapport wordt ten onrechte geconcludeerd dat de beide pensioenen van ABP en NV Schadeverzekering metaal en Technische Bedrijfstakken NIET tot uitbetaling komt (lees: komen), in tegenstelling tot de gegevens in PWS, waaruit welgedelijk (lees: weldegelijk) betalingen van beide pensioeninstanties blijken, de wijzigingen in de betaling zijn niet doorgegeven vanaf 1 mei 2009.”
 Op 9 juli 2018 bericht het UWV de man in een brief dat er te veel toeslag is betaald en dat hij € 38.651,82 moet terugbetalen en een boete van € 5.200. Het UWV geeft de man de gelegenheid uiterlijk 23 juli 2018 op de brief te reageren.
.
 Op 31 juli 2018 stuurt het UWV de man de beslissing over de verlaging van de toeslag en de terugbetaling van € 38.651,82. Het UWV laat de man daarbij ook weten dat hij vóór 12 september 2018 een bezwaarschrift of een bezwaarbrief kan indienen tegen deze beslissing.
 Op 24 juli 2019 deelt de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw mee dat er een schuld aan het UVW is die tot de huwelijksgemeenschap behoort en die de vrouw voor de helft moet dragen. Of partijen eerder die dag al een algehele regeling hadden getroffen over de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap staat niet vast. De vrouw stelt dat maar de man betwist dat. Wat wel vaststaat is dat partijen die dag via hun advocaten met elkaar in overleg waren over de afronding van de huwelijksgemeenschap en dat de man tot die dag nog nooit had gerept over de schuld aan het UWV.
3.5
Uit rov. 3.4 volgt dat de man kennelijk onjuiste informatie heeft gegeven aan het UWV waardoor hij meer aan toeslag op zijn WAO-uitkering heeft gehad dan hem toekwam. De man heeft nadat het UWV hem daarop heeft gewezen en het te veel betaalde heeft teruggevraagd ruim een jaar lang nagelaten de vrouw dat mee te delen, terwijl partijen in die periode samen met hun advocaten in overleg waren over de afronding van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en daarover ook sinds 23 november 2018 bij de rechtbank procedeerden.
3.6
Het hof is van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat de vrouw de helft van de schuld aan het UWV moet dragen. Het hof zal dat hierna uitleggen.
3.7
Het uitgangspunt is het beginsel van de algehele gemeenschap van goederen. Wie in gemeenschap van goederen trouwt moet er rekening mee houden ook de schulden van de andere echtgenoot te moeten dragen voor de helft. Dat geldt ook voor schulden die onbekend zijn gebleven. Artikel 1:83 BW maakt het voor een echtgenoot mogelijk te vragen welke goederen en schulden de andere echtgenoot heeft. Op die manier kan een echtgenoot zijn persoonlijke belangen dienen.
3.8
Dat uitgangspunt brengt niet alleen mee dat de schuld tot de huwelijksgemeenschap behoort, maar ook dat het bedrag dat te veel aan toeslag is betaald daarin is gevallen en daardoor ook aan de vrouw toebehoort. Niet is gebleken dat de man dit te veel betaalde bedrag buiten het zicht van de vrouw heeft gehouden of buiten de vrouw om heeft besteed.
3.9
De vrouw is hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld aan het UWV, voor zover die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort, maar het UWV kan zich alleen verhalen op hetgeen zij heeft ontvangen uit die huwelijksgemeenschap en wat aan haar is toegedeeld (artikel 1:102 BW). Haar overige vermogen en haar (lopende) inkomsten zijn daarom geen verhaalsobject voor het UWV. De mogelijkheden voor verhaal door het UWV op het vermogen van de vrouw is ondanks haar draagplicht en hoofdelijke aansprakelijkheid dan ook heel beperkt.
3.1
De man heeft de vrouw pas in een heel laat stadium verteld van de schuld aan het UWV. Het hof constateert dat hij dat eerder had kunnen doen, maar ziet daarin geen aanleiding het beroep van de vrouw op de onaanvaardbaarheidsexceptie toch te laten slagen. De vrouw was geen belanghebbende ten aanzien van de beslissing van het UVW en kon niet zelf daartegen opkomen. Dat had zij ook niet gekund als de man haar eerder daarover had verteld (binnen de bezwaartermijn).
3.11
Ten slotte merkt het hof op dat er geen algemene rechtsbeginselen of in Nederland levende rechtsovertuigingen of maatschappelijke belangen zijn aangedragen die hier een rol zouden kunnen spelen.
3.12
Al met al is dit geen uitzonderlijke situatie die rechtvaardigt dat de regels over de draagplicht buiten toepassing blijven. Daarvoor is vooral van belang dat het te veel betaalde aan beide echtgenoten is toegekomen en dat de gevolgen voor de vrouw beperkt zijn omdat het UWV maar beperkte verhaalsmogelijkheden heeft. De enkele omstandigheid dat de man pas heel laat of te laat aan de vrouw heeft verteld over de schuld rechtvaardigt niet dat de regels over de wettelijke gemeenschap van goederen buiten toepassing blijven.
De conclusie
3.13
Het hoger beroep slaagt. Er is geen proceskostenveroordeling gevorderd. Het hof zal beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
1. vernietigt onderdeel 5.2 van het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 november 2021;
2. wijst de vordering van de vrouw ten aanzien van de draagplicht voor de schuld aan het UWV (alsnog) af;
3. bekrachtigt dat vonnis voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, H. Phaff en K.A.M. van Os - ten Have , en is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.