Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank heeft geoordeeld over de draagplicht van een schuld aan het UWV die voortvloeit uit de gemeenschap van goederen van de man en vrouw, die in 2016 zijn gescheiden. De man ontving een WAO-uitkering met toeslag, maar heeft zijn andere inkomsten niet volledig opgegeven, waardoor hij te veel toeslag heeft ontvangen. De vrouw stelt dat het onaanvaardbaar is dat zij deze schuld moet dragen, terwijl de man van mening is dat de schuld tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat zij deze samen moeten dragen.
De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak de vorderingen van de vrouw grotendeels afgewezen en bepaald dat haar interne draagplicht voor de schuld aan het UWV nihil is. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, met als doel deze beslissing te vernietigen. Het hof heeft de relevante omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de lange periode waarin de man de vrouw niet op de hoogte heeft gesteld van de schuld en de beperkte verhaalsmogelijkheden voor het UWV op het vermogen van de vrouw.
Het hof oordeelt dat de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld aan het UWV, voor zover deze tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort. Het hof vernietigt het onderdeel van het vonnis van de rechtbank dat de draagplicht van de vrouw nihil verklaarde en wijst de vordering van de vrouw af. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige, waarbij het belang van de gemeenschap van goederen en de redelijkheid en billijkheid in de beoordeling zijn meegenomen.