ECLI:NL:GHARL:2022:10908

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
200.306.760
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming verhuizing en wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling in een gezagskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de verhuizing van de moeder met haar kinderen naar een andere woonplaats. De moeder verzocht om toestemming om met haar kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], te verhuizen naar [woonplaats1]. Het hof oordeelde dat de wens van de moeder om te verhuizen niet voldoende was onderbouwd met een noodzaak. De moeder had niet aangetoond dat de verhuizing financieel noodzakelijk was en het hof concludeerde dat de belangen van de kinderen beter gediend waren met een hoofdverblijfplaats bij de vader. De vader had in het incidenteel hoger beroep verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen en een zorgregeling te treffen. Het hof heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader vastgesteld, omdat dit in hun belang was, en heeft een zorgregeling vastgesteld die de kinderen in staat stelt om contact te houden met beide ouders. De beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2022, die de verzoeken van de vader had afgewezen, werd deels vernietigd en deels bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.760
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 523736)
beschikking van 20 december 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks te Maastricht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.C. Cooman te De Meern (gemeente Utrecht).

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 30 augustus 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
In voormelde tussenbeschikking heeft het hof bepaald dat een nieuwe mondelinge behandeling zal worden gepland en de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) verzocht aanwezig te zijn op de mondelinge behandeling.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij wat is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 30 augustus 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Zoals in de tussenbeschikking van 30 augustus 2022 is opgenomen heeft de rechtbank Midden-Nederland bij beschikking van 3 januari 2022 (hierna : de bestreden beschikking) het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te geven om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [woonplaats1] te verhuizen, afgewezen. Ook het voorwaardelijke verzoek van vader om - als de moeder toch verhuist - de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en een zorgregeling met de moeder vast te stellen heeft de rechtbank afgewezen.
2.3
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verhuizen naar [woonplaats1] .
2.4
De vader vraagt het hof in het principaal hoger beroep het verzoek van de moeder af te wijzen. Hij verzoekt in het incidenteel hoger beroep met vernietiging van de bestreden beschikking de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hem te bepalen en een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen.
2.5
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep en vraagt het hof deze verzoeken af te wijzen.
2.6
Op 17 november 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, met haar advocaat;
- de vader, met zijn advocaat, en
- een vertegenwoordiger van de raad.
2.7
Het hof zal eerst het verzoek van de moeder om met de kinderen te mogen verhuizen naar [woonplaats1] behandelen en daarna de verzoeken van de vader.
Principaal hoger beroep: toestemming verhuizing
2.8
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek neemt de rechter bij een geschil over de gezamenlijke uitoefening van het gezag - zoals over de verhuizing van de moeder met de kinderen - een zodanige beslissing als hem in het belang van de kinderen voorkomt. Het belang van het kind is een overweging van de eerste orde, maar andere belangen kunnen zwaarder wegen. Het hof neemt bij deze beslissing alle omstandigheden van het geval in aanmerking en weegt alle betrokken belangen af, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
2.9
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, moet in beginsel de gelegenheid krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, als de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
2.1
Het hof is na afweging van alle belangen van oordeel dat de door de moeder aangevoerde omstandigheden in dit geval een verhuizing naar [woonplaats1] niet rechtvaardigen. Het hof zal daarom - overeenkomstig het advies van de raad - het verzoek van de moeder afwijzen. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
2.11
De moeder voert aan dat haar verhuizing naar [woonplaats1] (financieel) noodzakelijk is in verband met de werkzaamheden van haar echtgenoot in zijn bedrijf. Haar echtgenoot komt oorspronkelijk uit Limburg en heeft daar zijn (oude) klantenkring. Het bedrijf, dat inmiddels een showroom heeft in [vestigingsplaats1] , werkt samen met meerdere dealers die gebonden zijn aan Limburg waardoor het niet mogelijk is om vanuit [plaats1] , waar het bedrijf eerder gevestigd was, af te nemen.
De vader betwist de noodzaak om te verhuizen naar [woonplaats1] . De werkzaamheden van het bedrijf kunnen vanuit de (voormalige) vestigingsplaats in [plaats1] worden uitgevoerd, net zoals dat eerder gebeurde. Volgens de vader brengt de aard van het bedrijf (montage en onderhoud van zonweringsproducten) mee dat de klanten van het bedrijf verspreid over heel Nederland kunnen zijn, en dus niet alleen in Limburg. De zakelijke belangen van de echtgenoot van de moeder mogen geen voorrang hebben boven de belangen van de kinderen en de vader om op regelmatige tijden omgang met elkaar te hebben.
Het hof is van oordeel dat de moeder niet dan wel onvoldoende heeft aangetoond dat zij een noodzaak heeft om te verhuizen naar [woonplaats1] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aan het hof verteld dat zij en haar echtgenoot en hun gezamenlijke kinderen naar [woonplaats1] zijn verhuisd, omdat de familie van haar echtgenoot daar woont. De kennelijke wens van de moeder om zich met haar gezin daar te vestigen, maakt niet dat er sprake is van een noodzaak om te verhuizen. Ook de financiële noodzaak is niet gebleken. Aan de stelling van de moeder dat haar echtgenoot zakelijk verbonden is aan Limburg is, gaat het hof - mede gezien de gemotiveerde betwisting van de vader - voorbij, omdat het eerder wel mogelijk was om vanuit [plaats1] het bedrijf te voeren. Daarbij is het voor het hof niet duidelijk geworden waarom de verhuizing naar [woonplaats1] noodzakelijk zou zijn als (de showroom van) het bedrijf in [vestigingsplaats1] zit.
2.12
Naast het ontbreken van de noodzaak om te verhuizen, is het hof van oordeel dat de moeder de verhuizing onvoldoende heeft doordacht en voorbereid. Zij heeft op 1 december 2021 de overeenkomst van haar huurwoning in [plaats1] per 1 januari 2022 opgezegd. De vader is hiervan pas achteraf in kennis gesteld. Op 9 januari 2022, enkele dagen na ontvangst van de bestreden beschikking, heeft de moeder - in het bijzijn van de kinderen - de vader verteld dat de kinderen in afwachting van het hoger beroep bij hem zouden blijven. Sindsdien wonen de kinderen bij de vader en woont de moeder met haar echtgenoot en hun twee gezamenlijke kinderen in [woonplaats1] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben zich van de ene op de andere dag moeten aanpassen aan deze nieuwe situatie, zonder dat zij zich hierop (met de vader) hebben kunnen voorbereiden. De moeder heeft door haar handelen de vader én de kinderen voor een voldongen feit gesteld. Zij heeft hiermee de belangen van de kinderen en de vader ondergeschikt gemaakt aan haar eigen belangen.
Uit het voorgaande volgt ook dat de moeder onvoldoende heeft gecommuniceerd en overlegd over de (voorgenomen) verhuizing. Het hof rekent het de moeder in dat kader ook aan dat zij tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2021 de rechtbank Midden-Nederland en de vader onjuist althans onvolledig heeft voorgelicht over de koop van de woning in [woonplaats1] . Zij heeft achtergehouden dat zij op dat moment al samen met haar echtgenoot een woning in [woonplaats1] had gekocht die korte tijd daarna
(1 maart 2021) aan hen zou worden overgedragen.
2.13
Omdat de noodzaak tot verhuizen niet is gebleken, de moeder de verhuizing onvoldoende heeft doordacht en voorbereid en ook niet van andere feiten en omstandigheden is gebleken die tot het verlenen van vervangende toestemming zouden moeten leiden, zal het hof de moeder geen toestemming geven om met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats1] .
Incidenteel hoger beroep: hoofdverblijfplaats en zorgregeling
2.14
De vader heeft het hof verzocht te beslissen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben en een zorgregeling met de moeder vast te stellen. Hij voert aan dat de kinderen, sinds de verhuizing van de moeder naar [woonplaats1] , bij hem wonen. Het is niet in hun belang om hun huidige woonplaats weer te wijzigen.
2.15
De moeder verweert zich hiertegen. Zij voert aan dat de kinderen altijd bij haar gewoond hebben en dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij haar willen wonen.
2.16
[de minderjarige1] heeft aan een raadsheer van het hof verteld dat zij het liefst bij de moeder wil wonen, ook als dat in [woonplaats1] is.
2.17
De raad heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader vast te stellen en om een goede zorgregeling met de moeder vast te stellen. De raad verwacht dat, als hierover duidelijkheid is, iedereen de situatie kan gaan accepteren zoals die is.
2.18
Het hof neemt - net als bij het verzoek tot verhuizing - bij de verzoeken over de hoofdverblijfplaats en de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken een beslissing die het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt (1:253a BW). Het hof begrijpt de wens van [de minderjarige1] dat zij bij de moeder wil wonen; zij woonde namelijk tot 9 januari 2022 bij haar. Omdat het hof de moeder geen toestemming geeft om met de kinderen naar [woonplaats1] te verhuizen, en de moeder op de zitting stellig heeft verklaard dat zij niet terug zal verhuizen naar [plaats1] , is vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader naar het oordeel van het hof het meest in hun belang. Het hof vindt het belangrijk dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , door hun hoofdverblijfplaats bij de vader vast te stellen, naar hun eigen school kunnen blijven gaan en hun sociale contacten en activiteiten kunnen behouden, die zij ook hadden toen zij bij de moeder in [plaats1] woonden. Het hof zal de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om die reden bij de vader vaststellen.
2.19
Het hof zal de volgende zorgregeling vaststellen. De kinderen verblijven:
- drie achtereenvolgende weekenden van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur bij de moeder en het vierde weekend bij de vader en zo verder, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag ophaalt bij de vader en de vader de kinderen op zondag ophaalt bij de moeder;
- gedurende twee derde van de zomervakantie bij de moeder en een derde bij de vader;
- gedurende alle overige vakanties voor de helft bij de moeder en voor de helft bij de vader, waarbij de kinderen gedurende de vakanties van één week in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder zijn.
2.2
Het verzoek van de man om de kinderen gedurende een doordeweekse dag bij althans met de moeder te laten verblijven, wordt afgewezen. Het hof vindt de losse dag door de week te belastend voor de kinderen.

3.De slotsom

in het principaal en incidenteel hoger beroep
3.1
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking deels bekrachtigen, deels vernietigen en opnieuw beslissen zoals hierna zal worden vermeld.
3.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt, nu de ouders een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2022, voor zover daarbij de verzoeken van de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorgverdeling zijn afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
- bepaalt dat [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 in [plaats1] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 in [plaats1] , hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
- verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat de kinderen verblijven:
  • drie achtereenvolgende weekenden van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur bij de moeder en het vierde weekend bij de vader en zo verder, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag ophaalt bij de vader en de vader de kinderen op zondag ophaalt bij de moeder;
  • gedurende twee derde van de zomervakantie bij de moeder en een derde bij de vader;
  • gedurende alle overige vakanties voor de helft bij de moeder en voor de helft bij de vader, waarbij de kinderen gedurende de vakanties van één week in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 20 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.