ECLI:NL:GHARL:2022:10914

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
200.311.828
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 14 maart 2022, waarin de kinderalimentatie voor de kinderen van partijen was vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de behoefte van het stiefkind correct heeft vastgesteld en dat de man geen verwijtbaar inkomensverlies heeft geleden door zijn ontslag als internationaal vrachtwagenchauffeur. Het hof heeft de draagkracht van de man opnieuw berekend en vastgesteld dat hij in de periode van 10 augustus 2021 tot november 2021 € 252,- per maand voor de oudste en € 180,- voor de jongste moet betalen. Vanaf november 2021 is de kinderalimentatie vastgesteld op € 198,- voor de oudste en € 126,- voor de jongste. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de kinderalimentatie opnieuw vastgesteld, waarbij het ook rekening heeft gehouden met de zorgkorting voor de jongste.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.828
(zaaknummer rechtbank Gelderland 394076)
beschikking van 20 december 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.E. Frenken,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 14 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 13 juni 2022;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Frenken van 7 november 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Wijk van 8 november 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Wijk van 21 november 2022 met productie.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op plaatsgevonden op 22 november 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Frenken spreekaantekeningen overgelegd, waaraan een draagkrachtberekening is gehecht.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een geregistreerd partnerschap met elkaar gehad. Het geregistreerd partnerschap is ontbonden op 26 mei 2010.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2005;
  • [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2008.
3.3
Op 14 november 2013 heeft het hof ’s-Hertogenbosch bepaald dat de man € 100,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. Partijen zijn dit bedrag bij het hof onderling overeengekomen.
3.4
De man is getrouwd met mevrouw [naam1] . De man is de stiefvader van [de minderjarige3] . [de minderjarige3] is geboren [in] 2013.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 14 november 2013 gewijzigd en:
  • bepaald dat de man in de periode van 10 augustus 2021 tot november 2021 € 252,- per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en € 180 voor [de minderjarige2] moet betalen aan de vrouw, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
  • bepaald dat de man met ingang van november 2021 € 172,- per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en € 100 voor [de minderjarige2] moet betalen aan de vrouw, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4.2
De vrouw is met twaalf grieven in hoger beroep gekomen. De grieven zien met name op de behoefte van [de minderjarige3] en op de draagkracht van de man. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man € 275,62 per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en € 204,05 per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige2] zal moeten betalen, beide bedragen bij vooruitbetaling per maand aan de vrouw te voldoen, met ingang van 10 augustus 2021, althans zodanige bedragen en met ingang van een zodanige datum als het hof juist vindt.
4.3
De man voert verweer in hoger beroep. De man vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Journaalbericht 21 november 2022
5.1
Mr. Van Wijk heeft op 21 november 2022 een journaalbericht met productie ingediend. Mr. Frenken heeft verzocht om deze producties (correspondentie over afspraken met de polikliniek en de huisarts) buiten beschouwing te laten, omdat deze te laat zijn ingediend. Het hof merkt op dat de productie inderdaad ver na de 10-dagentermijn is ingediend. Vanwege de aard en beperkte omvang van de stukken vindt het hof dat het indienen van deze stukken niet in strijd is met de goede procesorde. Het hof zal de stukken betrekken bij de beoordeling.
Wijziging van omstandigheden
5.2
Partijen zijn het erover eens dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 14 november 2013. Het hof zal de kinderalimentatie daarom opnieuw beoordelen (artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
Ingangsdatum
5.3
Partijen zijn het erover eens dat de wijziging van de kinderalimentatie moet ingaan op 10 augustus 2021. Partijen zijn het ook erover eens dat het inkomen van de man sinds 1 november 2021 gedaald is, zodat de kinderalimentatie moet worden vastgesteld voor twee perioden.
Behoefte [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
5.4
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in 2012 € 408,- per kind per maand bedroeg en dat die behoefte in 2021 geïndexeerd is tot € 477,- per kind per maand.
Behoefte [de minderjarige3]
5.5
De vrouw stelt de behoefte van [de minderjarige3] ter discussie in de eerste grief. Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [de minderjarige3] € 351,49 per maand is in 2021. Partijen zijn het ook erover eens dat mevrouw [naam1] een draagkracht heeft van € 25,- per maand en dat de vader van [de minderjarige3] per maand € 100,- kinderalimentatie betaalt. Dit maakt dat [de minderjarige3] een resterende behoefte heeft van € 226,- per maand in 2021.
5.6
De vrouw voert aan dat die resterende behoefte nog verminderd moet worden met de zorgkorting die de vader van [de minderjarige3] kan verzilveren. Het hof gaat niet mee in dit standpunt. Als een alimentatieplichtige ouder ook de zorg over een kind heeft, kan de kinderalimentatie worden verminderd met een percentage van de behoefte van het kind. Die zorgkorting heeft echter alleen invloed op het bedrag dat de vader van [de minderjarige3] uiteindelijk aan kinderalimentatie moet betalen. De zorgkorting maakt niet dat de resterende behoefte van [de minderjarige3] lager is.
5.7
Het hof stelt dus vast dat [de minderjarige3] een resterende behoefte heeft van € 226,- per maand in 2021. De eerste grief faalt.
Kinderalimentatie in de periode van 10 augustus 2021 tot november 2021
Draagkracht man
5.8
Partijen zijn het erover eens dat de man in de periode van 10 augustus 2021 tot november 2021 een draagkracht had van € 1.010,- per maand.
Draagkracht vrouw
5.9
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw in de periode van 10 augustus 2021 tot november 2021 een draagkracht had van € 731,- per maand.
Conclusie
5.1
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de behoefte van [de minderjarige3] juist heeft vastgesteld. Daarnaast is het hof van oordeel dat de rechtbank op basis daarvan juist heeft vastgesteld dat de man een draagkracht heeft van € 408,- per maand voor zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] . De rechtbank heeft vervolgens een juiste draagkrachtvergelijking uitgevoerd en de juiste bedragen aan kinderalimentatie vastgesteld.
5.11
Het hof zal daarom aansluiten bij de bedragen aan kinderalimentatie die de rechtbank heeft vastgesteld voor de periode van 10 augustus 2021 tot november 2021. De tweede, derde, en vierde grief falen.
Kinderalimentatie in de periode vanaf november 2021
Draagkracht man
5.12
Partijen zijn het niet eens over de draagkracht van de man vanaf 1 november 2021. De vrouw voert in haar vijfde en zesde grief aan dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies en dat het hof ook na 1 november 2021 moet uitgaan van het oude inkomen van de man. De vrouw stelt verder in haar zevende en achtste grief dat de rechtbank de draagkracht van de man ten onrechte heeft vastgesteld aan de hand van één salarisspecificatie.
5.13
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat geen sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. De man heeft toegelicht dat hij zijn oude werk als internationaal vrachtwagenchauffeur zowel fysiek als mentaal niet meer aankon. De man werkte 80 tot 100 uur per week en was zes dagen per week van huis. De man heeft verteld dat hij altijd een passie heeft gehad voor internationaal rijden, maar dat hij het niet meer kon opbrengen. De man stond onder grote werkdruk en had bijna geen tijd voor zijn privéleven en relatie. Daarom heeft hij zelf besloten zijn dienstverband op te zeggen. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet van de man gevergd kon worden dat hij zijn oude baan bleef houden. Bovendien heeft de man nog steeds een fulltime dienstverband en maakt hij daarnaast overuren, zoals te zien is op de salarisspecificaties. Daarmee voldoet de man aan zijn zorgplicht om voldoende te kunnen bijdragen in het onderhoud van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.14
Het hof gaat dus uit van het huidige inkomen van de man. Het hof ziet daarom aanleiding om de draagkracht van de man opnieuw te berekenen aan de hand van recenter en vollediger informatie. Het hof vindt het passend om het inkomen te berekenen aan de hand van de cumulatieven op de meest recente loonstrook van de man, van oktober 2022. Dit geeft naar het oordeel van het hof het meest realistische beeld van het huidige inkomen van de man. De vrouw heeft de draagkracht van de man op deze wijze becijferd op € 677,00 per maand. De man heeft deze berekening niet betwist. Daarom gaat het hof uit van een draagkracht van € 677,- per maand.
5.15
De vijfde en zesde grief falen. De zevende en de achtste grief slagen.
Beschikbare draagkracht per kind
5.16
In de negende grief stelt de vrouw de beschikbare draagkracht van de man per kind ter discussie. Het hof merkt het volgende op. Vanaf november 2021 heeft de man een draagkracht van € 677,- per maand, die hij naar rato van behoefte moet verdelen over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De totale behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is (€ 477,- + € 477,- + € 226,- =) € 1.180,- per maand. De man heeft daarom ((€ 477,- / € 1.180,-) x € 677,- =) € 274,- per maand aan draagkracht voor zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] . In totaal heeft de man een draagkracht van € 548,- voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] samen.
5.17
De negende grief slaagt.
Draagkracht vrouw
5.18
Uit de stukken blijkt dat het inkomen van de vrouw gestegen is. De vrouw heeft haar eigen draagkracht opnieuw berekend op € 766,- per maand. Het hof zal deze hogere draagkracht meenemen in de kinderalimentatie voor de periode vanaf november 2021, omdat deze periode vooral ziet op de toekomst.
Draagkrachtvergelijking
5.19
De vrouw stelt in haar tiende grief de draagkrachtvergelijking van de rechtbank ter discussie. Het hof stelt vast dat partijen ook na november 2021 voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te voorzien. In die periode is de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen ((€ 548,- / € 1.314,-) x € 477,- =) € 199,- per kind per maand. De bijdrage van de vrouw is ((€ 766,- / € 1.314,-) x € 477,- =) € 278,- per kind per maand.
5.2
De tiende grief slaagt.
Zorgkorting
5.21
Partijen zijn het erover eens dat voor [de minderjarige1] geen zorgkorting moet worden toegepast en dat voor [de minderjarige2] 15% zorgkorting moet worden toegepast. De bijdrage van de man in de kosten voor [de minderjarige2] wordt daarom verminderd met (15% x € 477 =) € 72,- per maand.
Conclusie
5.22
De vrouw stelt in haar elfde en twaalfde grief de hoogte van de kinderalimentatie vanaf november 2021 ter discussie. Volgens de berekeningen van het hof moet de man in de periode vanaf november 2021 € 199,- per maand aan kinderalimentatie betalen voor [de minderjarige1] en (€ 199,- - € 72,- =) € 127,- per maand voor [de minderjarige2] . Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de kinderalimentatie opnieuw vaststellen voor de periode vanaf 1 november 2021.
5.23
De elfde en twaalfde grief slagen.

6.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de kinderalimentatie opnieuw vaststellen zoals vermeld in de beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 14 maart 2022;
wijzigt de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 14 november 2013;
bepaalt dat de man in de periode van 10 augustus 2021 tot 1 november 2021 aan de vrouw een bedrag van € 252,- per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige1] moet betalen en een bedrag van € 180,- per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige2] , beide bedragen bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man in de periode vanaf 1 november 2021 aan de vrouw een bedrag van € 198,- per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige1] moet betalen en een bedrag van € 126,- per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige2] , beide bedragen bij vooruitbetaling te voldoen.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, E. de Boer en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 20 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.