ECLI:NL:GHARL:2022:11048

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
200.295.562/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen appellant en Cadans Beheer en Management B.V. over vordering en beslaglegging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een executiegeschil tussen de appellant en Cadans Beheer en Management B.V. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. Jans, heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen Cadans en een andere geïntimeerde, [geïntimeerde2], die ook als gedaagde in het incident fungeerde. De rechtbank Noord-Nederland heeft de vorderingen van de appellant afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat er sprake was van een rechtsgeldige verpanding van de vordering van [geïntimeerde2] op de appellant aan Cadans. Het hof heeft in een eerder tussenarrest al vastgesteld dat de appellant een schuld van ongeveer € 9.000,- aan Cadans heeft en dat de executiemaatregelen mogen worden voortgezet tot dit bedrag, vermeerderd met de kosten van de executiemaatregelen, is voldaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 november 2022 heeft de appellant via een digitale verbinding deelgenomen, ondanks aanvankelijk bezwaar van Cadans. Het hof heeft de authenticiteit van een door de appellant overgelegd gespreksverslag betwist en geconcludeerd dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van [geïntimeerde2] op de appellant, die in juni 2009 € 56.000,- bedroeg, niet volledig was betaald op het moment van overdracht aan Cadans. De appellant heeft ook een vordering op [naam3], die hij aan [geïntimeerde2] B.V. heeft gecedeerd, en het hof heeft geoordeeld dat deze vordering in mindering moet worden gebracht op de vordering van Cadans.

Het hof heeft uiteindelijk de vordering van Cadans op de appellant vastgesteld op € 8.945,23, zonder wettelijke rente, en heeft Cadans veroordeeld om het gelegde beslag op te heffen zodra het verschuldigde bedrag is voldaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, behalve voor de afwijzing van de vorderingen tegen [geïntimeerde2].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.295.562/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 129671)
arrest van 20 december 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser, ook verweerder in het incident,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.J. Jans, die kantoor houdt te Groningen,
tegen

1.Cadans Beheer en Management B.V.,gevestigd te Rolde,hierna: Cadans,

2. [geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden, ook eisers in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen:
Cadans c.s.,
advocaat: mr. F.H. Kappelhof, die kantoor houdt te Delfzijl.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 14 juni 2022 een tussenarrest [1] gewezen. In dit tussenarrest is een mondelinge behandeling bepaald. De mondelinge behandeling is op
30 november 2022 gehouden. [appellant] heeft via een digitale verbinding aan de mondelinge behandeling deelgenomen. Cadans c.s. hebben aanvankelijk bezwaar gemaakt tegen deze wijze van deelneming aan de mondelinge behandeling, maar zij hebben hun bezwaar aan het begin van de mondelinge behandeling uitdrukkelijk ingetrokken. Het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling bevindt zich bij de stukken.
1.2
Ter voorbereiding op de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken bij het hof ingediend:
- een brief met producties van 16 november 2022 van de advocaat van Cadans c.s.;
- een brief met bijgevoegd een ‘akte met toelichting en producties ten behoeve van de comparitie’ van 16 november 2022 van de advocaat van [appellant] ;
- een brief van 17 november 2022 van de advocaat van [appellant] ;
- een brief met producties van 25 november 2022 van de advocaat van Cadans c.s.
1.3
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.
2. Waar gaat het in deze zaak (nog) om?2.1 In een procedure tussen [appellant] en [geïntimeerde2] c.s. Advocaten B.V. (hierna: [geïntimeerde2] B.V.) hebben partijen in juni 2009 een overeenkomst gesloten die erop neerkomt dat [appellant] zich voor een bedrag van € 56.000,- schuldig verklaarde aan [geïntimeerde2] B.V. Cadans stelt dat de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] in 2015 aan haar is verpand. Cadans heeft in dat kader executoriale derdenbeslagen gelegd om de vordering op [appellant] te incasseren. [appellant] vordert dat Cadans en [geïntimeerde2] , die bestuurder is van Cadans, veroordeeld worden om de executie te staken en om wat op grond van de gelegde beslagen is voldaan terug te betalen. Volgens [appellant] is de schuld aan [geïntimeerde2] B.V. al ruimschoots betaald. Als [geïntimeerde2] B.V. nog een vordering op hem had, is die vordering niet rechtsgeldig aan Cadans verpand, meent hij.
2.2 De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Volgens de rechtbank is sprake van een rechtsgeldige verpanding en heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de schuld aan [geïntimeerde2] B.V. is betaald.
In het tussenarrest heeft het hof al beslist dat inderdaad sprake is van een rechtsgeldige verpanding. In dit arrest zal het hof vaststellen dat Cadans een vordering van ongeveer
€ 9.000,- op [appellant] heeft verkregen en dat zij executiemaatregelen mag treffen tot incasso van dit bedrag (vermeerderd met de kosten van de executiemaatregelen). Het hof zal deze beslissing hierna motiveren.
3. De bespreking van de resterende geschilpuntenOpmerkingen vooraf3.1 Het gaat in deze fase van de procedure nog om de vraag of de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] , die in juni 2009 nog € 56.000,- bedroeg, (gedeeltelijk) was betaald toen de vordering aan Cadans werd overgedragen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat op de vordering € 12.084,76 in mindering moet worden gebracht. Zij verschillen wel van mening over de vraag of nog andere bedragen in mindering moeten worden gebracht, zoals [appellant] stelt maar Cadans c.s. bestrijden.
3.2 Zoals het hof in het tussenarrest al heeft overwogen, dient, omdat het verweer dat betaald is een bevrijdend verweer is, [appellant] als schuldenaar te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op hem heeft betaald (op de in de vaststellingsovereenkomst voorziene manieren). Wel zullen Cadans c.s. de weerspreking van dit verweer behoorlijk moeten onderbouwen.
De authenticiteit van het door [appellant] overgelegde gespreksverslag is onvoldoende3.3 [appellant] heeft een verslag overgelegd van een gesprek dat volgens hem op
11 juni 2013 heeft plaatsgevonden. Hij stelt dat hij het verslag op 12 juni 2013 per e-mail naar mevrouw [naam1] , destijds secretaresse bij [geïntimeerde2] B.V. heeft gestuurd. Cadans c.s. hebben dat gemotiveerd betwist. Zij wijzen op door hen overgelegde e-mail-correspondentie tussen [appellant] en [geïntimeerde2] B.V. uit de periode van 18 tot 21 juni 2013 en vooral naar de e-mail van [appellant] van 18 juni 2013. In de laatstgenoemde e-mail vraagt [appellant] [naam2] om een gesprek. Hij schrijft:

Het is al weer enige tijd geleden dat wij contact met elkaar hebben gehad, Ik zou graag een dezer dagen (nu ik NL ben) bij jullie langs willen komen om de volgende onderwerpen te bespreken.1. Beslag woning [naam3]2. Borg gestelde schilderijen3. Open staande nota’s.
Als hij in reactie op deze e-mail van [geïntimeerde2] B.V. een aantal mogelijke gespreksdata krijgt, schrijft hij op 21 juni 2013, dat hij het liefst nog diezelfde week een gesprek heeft, omdat hij een vlucht voor 30 juni 2013 heeft geboekt.
3.4
Uit de tekst van de e-mail van 18 juni 2013 volgt dat het [appellant] [naam2] al geruime tijd geleden gesproken heeft. Die tekst staat op gespannen voet met de stelling van [appellant] dat hij [naam2] nog op 11 juni 2018, een week daarvoor, gesproken heeft. De e-mail bevat ook geen verwijzing naar dat gesprek of aldaar gemaakte afspraken. Bovendien zijn de onderwerpen waarover [appellant] [naam2] (na enige tijd) wil spreken onderwerpen die volgens het verslag ook al op 11 juni 2013 aan de orde zouden zijn geweest. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor wat hij in de e-mail heeft geschreven. Hij heeft onder meer verklaard dat hij op 18 juni 2013 nog in het buitenland was, terwijl hij in de e-mail schrijft op dat moment in Nederland te verblijven. Bovendien ligt het niet voor de hand dat tijdens het gesprek van 11 juni 2013 naast [naam2] en [appellant] twee secretaresses van [geïntimeerde2] B.V. aanwezig waren, gelet op de aard van het gesprek. En als er al twee secretaresses aanwezig waren, is het verwonderlijk dat niet een van die secretaresses maar [appellant] zelf het verslag heeft gemaakt.
3.5
Het door [appellant] overgelegde verzendbewijs van de e-mail van 12 juni 2013 met het verslag overtuigt niet. Cadans c.s. hebben bovendien gemotiveerd gesteld dat deze e-mail niet is aangetroffen in de mailbox van [naam2] .
3.6
De conclusie is dat het verslag niet kan dienen ter ondersteuning van de stellingen van [appellant] .
[geïntimeerde2] B.V. heeft de (overige) kunstwerken niet teruggeven aan [appellant] . Haar vordering op [appellant] moet om die reden met € 7.000,- worden verminderd3.7 Tussen partijen staat niet ter discussie dat [geïntimeerde2] B.V. een zestal kunstvoorwerpen van [appellant] onder zich had. [appellant] heeft, onvoldoende weersproken door Cadans c.s., gesteld dat die kunstvoorwerpen in het pand van [geïntimeerde2] B.V. stonden om op de een of andere wijze - [appellant] zelf noemt het ‘borg’- tot zekerheid te dienen voor de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] . Het staat ook vast dat [geïntimeerde2] B.V., overigens tegen de zin van [appellant] , een van die kunstvoorwerpen heeft laten veilen bij Christie’s en dat de netto-veilingopbrengst € 1.839,51 bedroeg. In de vaststellingsovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde2] B.V. is vastgelegd dat het de bedoeling was om al de kunstvoorwerpen via een veiling te gelde te maken. De opbrengst zou in mindering worden gebracht op de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] .
3.8
Het is voldoende aannemelijk dat de kunstvoorwerpen niet meer aanwezig waren in het pand van [geïntimeerde2] B.V. toen deze vennootschap op 19 april 2016 failliet ging. Door de curator zijn de schilderijen niet als activa vermeld in de faillissementsverslagen. De vraag rijst wat er met de kunstvoorwerpen is gebeurd. [appellant] stelt dat [geïntimeerde2] B.V. ze heeft verkocht, zoals de bedoeling was. Hij heeft ze in elk geval niet teruggekregen. [appellant] wijst er in dat verband op dat hij al geruime tijd in het buitenland woont en maar af en toe in Nederland is. Cadans c.s. hebben bestreden dat [geïntimeerde2] B.V. de kunstwerken te gelde heeft gemaakt. Volgens hen zijn ze destijds aan [appellant] teruggegeven.
3.9
De kunstvoorwerpen bevonden zich, zoals gezegd, in het kantoor van [geïntimeerde2] B.V., waar [geïntimeerde2] - destijds een van de bestuurders van [geïntimeerde2] B.V. en nu bestuurder van Cadans - kantoor hield. [geïntimeerde2] was ook bekend met de aanwezigheid van de kunstvoorwerpen. De informatie over wat er met de kunstvoorwerpen is gebeurd bevindt zich dan ook in het domein van [geïntimeerde2] en van Cadans, aan wie de kennis van haar bestuurder kan worden toegerekend. Bovendien had [geïntimeerde2] B.V. de kunstvoorwerpen onder zich tot zekerheid van haar vordering op [appellant] , zodat het ook niet voor de hand ligt dat [geïntimeerde2] B.V. de kunstvoorwerpen heeft teruggegeven. Gelet op dit alles kunnen Cadans c.s. voor de weerspreking van de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde2] B.V. de kunstvoorwerpen heeft verkocht, niet volstaan met het niet geconcretiseerde betoog dat [appellant] ze weer heeft meegenomen. Cadans c.s. hadden ook moeten aangegeven wanneer (ongeveer) [appellant] de kunstvoorwerpen heeft meegenomen, wat daarover is afgesproken en wie daarbij aanwezig zijn geweest. Dat hebben zij, hoewel het hof Cadans c.s. daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid hebben gesteld, niet gedaan. Daarmee hebben zij de stelling van [appellant] dat de kunstvoorwerpen door [geïntimeerde2] B.V. te gelde zijn gemaakt onvoldoende weersproken. Aan (tegen)bewijslevering door Cadans c.s. op het punt komt het hof dan ook niet toe.
3.1
Volgens [appellant] waren de kunstvoorwerpen ruim € 28.000,- waard. Cadans c.s. hebben dat weersproken. Volgens hen wilde Christie’s de kunstvoorwerpen niet veilen. Ze hadden dan ook geen waarde. Het hof volgt Cadans c.s. daarin niet. Het is niet aannemelijk dat haar bestuurders, [geïntimeerde2] en [naam2] , die – naar het hof begrijpt - beiden kunstkenner zijn, kunstvoorwerpen zonder noemenswaardige waarde onder zich zouden hebben genomen ter verzekering van de vordering van [geïntimeerde2] B.V. Het feit dat naar zeggen van [geïntimeerde2] ter zitting bij het hof de betreffende kunstvoorwerpen in een grote kluis op kantoor werden bewaard wijst daar evenmin op. Het hof zal in het licht hiervan de waarde van de kunstvoorwerpen vaststellen op € 7.000,-, afgerond 25% van de door [appellant] aangehouden waarde. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] zijn inschatting van de waarde niet heeft onderbouwd en dat zijn inschatting van de waarde van het wel verkochte schilderij ook veel te hoog was. Genoemd bedrag strekt, conform de destijdse bedoeling van [appellant] en [geïntimeerde2] B.V., in mindering op de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] [2] .
De vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] moet worden verminderd met de vordering van [appellant] op [naam3]3.11 [appellant] had een vordering op [naam3] van € 27.970,01 op basis van een arrest van de Hoge Raad en een onherroepelijk arrest van dit hof. Hij heeft die vordering aan
[geïntimeerde2] B.V. gecedeerd. De opbrengst van de vordering op [naam3] zou worden verrekend met de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] .
3.12
Het hof heeft Cadans c.s. in het tussenarrest in de gelegenheid gesteld om informatie te verstrekken over de incasso van de vordering op [naam3] . Cadans c.s. dienden aan te geven of een verhaalsonderzoek is gedaan, wat de uitkomst was, of beslag is gelegd en, als [naam3] failliet is gegaan, of hij in 2016 nog steeds failliet was. Cadans diende ‘deze en andere gegevens waaruit volgt dat [geïntimeerde2] B.V. de vordering op [naam3] in het geheel niet heeft kunnen incasseren’ alsnog in het geding te brengen. Ook hier geldt weer dat de desbetreffende informatie bij uitstek informatie uit het domein van [geïntimeerde2] B.V.
(en van [geïntimeerde2] en via hem van Cadans) betreft; de vordering is immers aan [geïntimeerde2] B.V. gecedeerd en [geïntimeerde2] B.V. zou de vordering gaan incasseren.
3.13
Het hof stelt vast dat Cadans c.s. de opgedragen informatie niet heeft verstrekt. Er is slechts duidelijk geworden dat ten laste van [naam3] executoriaal beslag is gelegd op diens woning en dat niet is ingestemd met een verzoek van [naam3] om het beslag op te heffen. De woning was belast met (in elk geval) twee hypothecaire inschrijvingen, maar een van die inschrijvingen betrof een - mede gelet op de reputatie van [naam3] , die veroordeeld is voor faillissementsfraude, op het eerste gezicht dubieuze - inschrijving ten behoeve van de partner van [naam3] voor een vordering van € 3.000.000,-. Partijen zijn het er, bleek tijdens de mondelinge behandeling, over eens dat [naam3] niet failliet is verklaard. Het beslag op de woning is dan ook niet door een faillissement beëindigd. Onder deze omstandigheden hebben Cadans c.s. de stelling van [appellant] dat de vordering op [naam3] is geïncasseerd onvoldoende weersproken. Het hof zal daar dan ook van uitgaan.
3.14
Het met incasso van de vordering op [naam3] gemoeide bedrag strekt in mindering op de vordering van [geïntimeerde2] c.s. op [appellant] . Dat betekent dat die vordering met € 27.970,01 moet worden verminderd [3] .
De vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] wordt niet verminderd vanwege de vorderingen op De Volharding en Ankerbeer3.15 In de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat [appellant] de vorderingen die hij heeft op Ankerbeer en De Volharding ter incasso zal overdragen aan een deurwaarder en dat de eventueel binnenkomende opbrengst zal worden aangewend ter betaling van de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] . Uit deze afspraak volgt dat het initiatief op dit punt bij [appellant] lag, niet bij [geïntimeerde2] B.V. Het staat vast dat [appellant] deze vorderingen niet heeft gecedeerd aan [geïntimeerde2] B.V. [appellant] heeft niet aannemelijk kunnen maken dat [geïntimeerde2] B.V. de incasso van de vorderingen ter hand heeft genomen. Uit de door hem overgelegde correspondentie volgt hooguit dat hij [geïntimeerde2] B.V. heeft gevraagd om op basis van ‘no cure no pay’ actie te ondernemen, maar dat [geïntimeerde2] B.V. dat niet wilde. In het licht van deze omstandigheden heeft [appellant] zijn door Cadans c.s. bestreden stelling dat Ankerneer en De Volharding aan [geïntimeerde2] B.V. hebben betaald onvoldoende
onderbouwd [4] .
De aan Cadans gecedeerde vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] bedroeg nog€ 8.945,23
3.16 Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] moet worden verminderd met € 12.084,76 (tussenarrest) + € 7.000,- (kunstvoorwerpen) + € 27.970,01 ( [naam3] ) = € 47.054,77. Dat betekent dat de vordering nog € 8.945,23 bedroeg toen [geïntimeerde2] B.V. de vordering overdroeg aan Cadans. Omdat Cadans niet meer kan hebben verkregen dan [geïntimeerde2] B.V. aan haar kon overdragen, heeft Cadans een vordering van € 8.945,23 op [appellant] verkregen. Het hof merkt op dat in de vaststellingsovereenkomst niet is bepaald dat over de hoofdsom wettelijke rente verschuldigd is. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde2] B.V. of Cadans aanspraak hebben gemaakt op wettelijke rente - en, zo ja, op welke grondslag -, zodat ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] geen wettelijke rente verschuldigd is aan Cadans.
3.17
Cadans c.s. hebben nog gewezen op een e-mail van [appellant] van 29 oktober 2014 aan [geïntimeerde2] B.V. In deze e-mail schrijft [appellant] onder meer: ‘
De overwaarde in de verkoop Juweelstoep 10 [hof: de toenmalige woning van [appellant] ] was mijn enige houvast om met jullie te vereffenen’. Volgens Cadans c.s. volgt uit deze e-mail dat ook [appellant] ervan overtuigd was dat de uitwinning van de in de vaststellingsovereenkomst vermelde, en hier besproken, activa geen effect had gehad. Het hof volgt hen niet in deze uitleg. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat er na de uitwinning van deze activa nog een vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] resteerde. Die vaststelling is niet in strijd met wat [appellant] in de genoemde e-mail heeft geschreven, te weten dat hij hoopte dat hij met de overwaarde van zijn woning de vordering van [geïntimeerde2] B.V. kon voldoen.
3.18
Cadans c.s. wijzen er nog op dat op de lijst van openstaande debiteuren van [geïntimeerde2] B.V. uit het faillissement van [geïntimeerde2] B.V. de vordering op [appellant] nog voor € 56.000,- vermeld staat. Tussen partijen staat echter niet ter discussie dat op de vordering van € 56.000,- € 12.084,76 in mindering moet worden gebracht vanwege betalingen door [appellant] , de veiling van een schilderij en de incasso van een proceskostenveroordeling. Deze ontvangsten zijn kennelijk niet in de debiteurenlijst verwerkt. Aan de lijst komt alleen om die reden al geen betekenis toe [5] .
De vorderingen van [appellant] zijn (alsnog) gedeeltelijk toewijsbaar3.19 Uit het voorgaande volgt dat Cadans een vordering op [appellant] had. Het stond haar vrij om deze vordering uit te winnen door het leggen van executoriaal derdenbeslag onder Achmea. [appellant] heeft dat ook niet bestreden. Hij heeft alleen aangevoerd dat Cadans ten onrechte derdenbeslag heeft gelegd omdat zij niets meer van hem te vorderen heeft. Natuurlijk dient Cadans het gelegde beslag op te heffen op het moment dat zij heeft ontvangen wat [appellant] aan haar verschuldigd is, te weten € 8.945,23, te vermeerderen met de kosten van het gelegde derdenbeslag.
3.2
Het is het hof onduidelijk hoeveel inmiddels via het gelegde derdenbeslag onder Achmea is geïncasseerd. Actuele informatie daarover ontbreekt. Het hof kan Cadans om die reden niet veroordelen om het beslag op te heffen en om geen andere executiemaatregelen te treffen, zoals [appellant] heeft geoordeeld. Het hof zal Cadans wel (op straffe van het verbeuren van een dwangsom) veroordelen om het gelegde beslag op te heffen en geen andere executiemaatregelen te treffen vanaf het moment dat het hiervoor vermelde bedrag is voldaan. Voor het geval inmiddels al meer is ingehouden, dient Cadans dat meerdere terug te betalen. Het hof zal Cadans daartoe ook veroordelen.
3.21
Uit het voorgaande volgt dat Cadans, zolang zij een vordering op [appellant] heeft gehad, die executiemaatregelen ook mocht treffen en dat niet duidelijk is of zij die maatregelen heeft voortgezet nadat de vordering was voldaan. Indien dat laatste het geval is, heeft Cadans wel onrechtmatig gehandeld. [appellant] heeft in dat geval schade geleden vanwege de vertraging in de betaling van de hem verschuldigde uitkering. De mogelijkheid van andere schade aan de kant van [appellant] is niet aannemelijk geworden; [appellant] heeft daarover ook niets gesteld. Het hof kan de (eventuele) schade van [appellant] dan ook zelf begroten op de wettelijke rente en zal Cadans veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de eventueel te veel ingehouden bedragen. De vordering tot verwijzing naar de schadestaat is niet toewijsbaar.
3.22
Cadans heeft executiemaatregelen getroffen, [geïntimeerde2] niet. [appellant] heeft ook [geïntimeerde2] gedagvaard. Volgens [appellant] is [geïntimeerde2] vanwege het enkele feit dat hij bestuurder en enig aandeelhouder van Cadans is hoofdelijk aansprakelijk voor door Cadans gepleegde onrechtmatige daden. Dat standpunt is niet gebaseerd op geldend recht en berust op een onnavolgbare lezing van het door [appellant] aangehaalde arrest van de Hoge Raad. De vorderingen tegen [geïntimeerde2] zijn dan ook niet toewijsbaar [6] .
De conclusies3.23 Het hof zal, zoals aangegeven, de vorderingen tegen Cadans gedeeltelijk toewijzen en die tegen [geïntimeerde2] afwijzen. Cadans en [geïntimeerde2] zijn in de procedure samen opgetrokken. Het is niet aannemelijk dat extra kosten zijn gemaakt doordat ook verweer moest worden gevoerd tegen de vorderingen op [geïntimeerde2] . Wanneer Cadans en [geïntimeerde2] in dat opzicht als één partij worden gezien zijn partijen over en weer in het ongelijk gesteld. Het hof ziet daarin aanleiding om de proceskosten van partijen te compenseren.
3.24
[appellant] vordert terugbetaling van wat op grond van de proceskostenveroordeling in het vonnis van de rechtbank is ingehouden op zijn uitkering bij Achmea. Bij deze vordering heeft hij geen belang, omdat op grond van het door Cadans gelegde beslag niet meer op de uitkering van [appellant] mag worden ingehouden dan hiervoor is bepaald en Cadans moet terugbetalen wat eventueel meer is ingehouden. Indien al meer is ingehouden dan waar Cadans recht op heeft, moet dat meerdere al worden terugbetaald.
3.25
Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen, behalve voor wat betreft de afwijzing van de vorderingen op [geïntimeerde2] [7] .

4.4. De beslissingHet hof:

bekrachtigt het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland op 31 maart 2021 tussen partijen heeft gewezen voor zover de vorderingen van [appellant] tegen [geïntimeerde2] zijn afgewezen;
vernietigt het vonnis voor het overige en beslist in plaats daarvan als volgt:
veroordeelt Cadans om het ten laste van [appellant] onder Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. gelegde executoriale derdenbeslag op te heffen binnen 14 dagen vanaf het moment dat op grond van dit beslag € 8.945,23 of meer is ingehouden, vermeerderd met de kosten van de beslaglegging en van eventuele andere getroffen executiemaatregelen (hierna: het verschuldigde), dan wel vanaf 14 dagen na heden indien het verschuldigde inmiddels al is ingehouden en verbiedt Cadans om vanaf dat moment, of indien het verschuldigde al is voldaan vanaf heden, andere executiemaatregelen tegen [appellant] te treffen;
bepaalt dat indien Cadans niet binnen 14 dagen na betekening van dit arrest aan deze veroordeling voldoet zij een dwangsom verschuldigd is van € 100,- per dag, met een maximum van € 25.000,-, voor iedere dag dat zij vanaf 14 dagen na deze betekening niet aan deze veroordeling voldoet;
veroordeelt Cadans om aan [appellant] te betalen wat er op grond van het gelegde executoriale derdenbeslag onder Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. eventueel meer op zijn pensioenuitkering is ingehouden dan het verschuldigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment (of de momenten) waarop dit meerdere (steeds) is ingehouden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in de procedure bij de rechtbank en bij het hof, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, I. Tubben en P.S. Bakker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 december 2022, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

2.Grief IV slaagt gedeeltelijk.
3.Grief v slaagt.
4.Grief VI faalt.
5.Grief VII slaagt gedeeltelijk. Bij de bespreking van grief VIII heeft [appellant] geen belang.
6.Grief I faalt.
7.Grief IX slaagt deels.