In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Arnhem, waarin de vorderingen van [geïntimeerde] tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte zijn toegewezen. [appellante] huurde per 1 december 2019 een bedrijfsruimte van [geïntimeerde] voor het starten van een restaurant. Door de coronamaatregelen heeft [geïntimeerde] huurkorting gegeven, maar [appellante] heeft gedurende de huurperiode niet tijdig of volledig betaald. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellante] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] haar eis vermeerderd, maar het hof oordeelt dat deze vermeerdering niet geldig is omdat [geïntimeerde] niet in de procedure is verschenen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en oordeelt dat [appellante] geen recht had op volledige huurkorting, omdat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eerdere lekkages haar huurgenot hebben verminderd. Het hof concludeert dat [appellante] de bedrijfsruimte vanaf november 2020 weer kon gebruiken en dat zij vanaf dat moment de volledige huur verschuldigd was. Ook de vordering tot schadevergoeding voor omzetschade wordt afgewezen, omdat [appellante] niet voldoende heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden. Het hof veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, vastgesteld op nihil.