ECLI:NL:GHARL:2022:1176

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
200.302.545
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige na positieve ontwikkelingen in de thuissituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, die alleen het gezag over [de minderjarige1] heeft, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter die een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder verzocht het hof om de uithuisplaatsing per direct te beëindigen, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) vroeg om de beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en [de minderjarige1] positieve stappen hebben gezet sinds de uithuisplaatsing. De moeder heeft gewerkt aan haar situatie en de GI heeft hulpverlening geregeld. [de minderjarige1] gaat weer naar school en heeft haar gedrag verbeterd. Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet langer voldaan zijn, gezien de positieve ontwikkelingen in de thuissituatie.

Daarom heeft het hof de machtiging tot uithuisplaatsing per 1 maart 2022 beëindigd, maar de eerdere beschikking van de kinderrechter deels bekrachtigd voor de periode tot die datum. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van de minderjarige en de rol van de ouders in het proces van terugplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.545
(zaaknummer rechtbank Gelderland 392003)
beschikking van 15 februari 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna ook: de kinderrechter), van 20 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 november 2021;
- het verweerschrift met producties;
-een journaalbericht van mr. Tromp van 24 januari 2022 met producties.
2.2
Op 31 januari 2022 heeft de hierna te noemen [de minderjarige1] met de voorzitter van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
Met bericht vooraf was de raad voor de kinderbescherming niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn de ouders van [de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [woonplaats1] . De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige1] .
[de minderjarige1] heeft nog een broer, [de minderjarige2] , geboren [in] 2004 te [woonplaats1] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 maart 2021 is [de minderjarige1] onder toezicht gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De GI heeft deze machtiging tot uithuisplaatsing niet binnen drie maanden ten uitvoer gelegd en de machtiging is daarom komen te vervallen.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI nogmaals een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verleend, tot 29 maart 2022.
3.4
[de minderjarige1] is op 30 augustus 2021 uit huis geplaatst en verblijft sindsdien bij het [naam1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof alsnog het verzoek van de GI af te wijzen opdat de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] per direct wordt beëindigd.
4.2
De GI vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat ten tijde van het geven van de bestreden beschikking een uithuisplaatsing noodzakelijk was. [de minderjarige1] ging volledig haar eigen weg en zij liet fors schoolverzuim zien. [de minderjarige1] blowde en zij was veel op straat. Zonder dat de moeder wist waar ze verbleef, kwam [de minderjarige1] soms ook 's nachts niet thuis. De moeder was onvoldoende in staat om aan [de minderjarige1] grenzen te stellen en hulpverlening te accepteren.
5.3
Na de bestreden beschikking hebben zich ontwikkelingen voorgedaan, die naar het oordeel van het hof maken dat op dit moment niet langer aan de wettelijke vereisten voor een machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan.
5.4
Gebleken is dat zowel de moeder als [de minderjarige1] positieve stappen heeft gezet. Sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] heeft de moeder hard gewerkt aan zichzelf en aan het op orde brengen van haar woning. Door adequaat handelen van de GI is er veel hulpverlening geregeld op verschillende leefgebieden voor de moeder en haar gezin. In het verleden lukte het de moeder onvoldoende om de medewerking aan de hulpverlening vol te houden, maar zij is op dit moment wel in staat om de hulpverlening te blijven accepteren en haar situatie te verbeteren. Ook het leven van [de minderjarige1] heeft een positieve wending genomen. [de minderjarige1] gaat weer naar school, blowt naar eigen zeggen niet meer en houdt zich aan alle afspraken bij [naam1] . In haar gesprek met de voorzitter heeft [de minderjarige1] verteld dat zij geleerd heeft van haar tijd op de groep en dat haar gedrag is veranderd. Zij neemt haar moeder serieus en luistert naar haar. [de minderjarige1] vindt het fijn thuis en helpt haar moeder ook af en toe. De positieve ontwikkelingen zijn nog pril, maar de moeder en [de minderjarige1] willen beiden heel graag hun best doen de thuisplaatsing te laten slagen. Met de hulpverlening die de moeder op dit moment in de thuissituatie ontvangt en waar nog intensieve ambulante gezinsbehandeling aan wordt toegevoegd, krijgt de moeder voldoende ondersteuning in haar opvoedingstaken. Het is naar het oordeel van het hof dan ook niet langer noodzakelijk dat [de minderjarige1] ergens anders woont.
5.5
Om de GI enige tijd te geven om de terugplaatsing van [de minderjarige1] te kunnen regelen en afspraken te kunnen maken, zal het hof de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] per
1 maart 2022 beëindigen.
5.6
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking deels bekrachtigen, deels vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 20 augustus 2021, voor zover daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is verleend, voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot 1 maart 2022;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is verleend voor de periode van 1 maart 2022 tot 29 maart 2022;
en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de periode van 1 maart 2022 tot 29 maart 2022, alsnog af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, P.B. Kamminga en E. de Boer, bijgestaan door de griffier, en is op 15 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.