ECLI:NL:GHARL:2022:1322

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
200.293.847/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verwerkingsverantwoordelijkheid van RIEC NN in het kader van de AVG

In deze zaak gaat het om de vraag of het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Noord-Nederland (RIEC NN) als verwerkingsverantwoordelijke kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De appellanten, die verzoekers zijn bij de rechtbank, hebben RIEC NN aangesproken op zijn verplichtingen als verwerkingsverantwoordelijke. De rechtbank heeft geoordeeld dat RIEC NN geen natuurlijke persoon of rechtspersoon is en daarom niet kan optreden als partij in een civiele procedure. Het hof bevestigt deze conclusie en oordeelt dat RIEC NN geen verwerkingsverantwoordelijke is, omdat het geen invloed uitoefent op het doel en de middelen van de verwerking van persoonsgegevens. De rechtbank heeft de gemeente als belanghebbende aangemerkt, wat door het hof wordt bevestigd. De appellanten zijn niet-ontvankelijk in hun verzoek tegen RIEC NN, omdat zij zich tot de verkeerde partij hebben gewend. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de appellanten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.847/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland: 202690)
beschikking van 22 februari 2022
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats1] ,2. [appellante] ,wonende te [woonplaats2] ,appellanten,bij de rechtbank: verzoekers,hierna: [appellanten] c.s.,advocaat: mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen,

tegen
Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Noord-Nederland,
te Leeuwarden,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: verweerster,
hierna:
RIEC NN,
niet verschenen
en
Gemeente Leeuwarden,
zetelend te Leeuwarden,
belanghebbende,
hierna:
de gemeente,
advocaten: mr. A. van Beelen en mr. H. Ellemers te Leeuwarden.

1.1. De procedure bij de rechtbank en het hof

1.1
De procedure bij de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de rechtbank), blijkt uit de beschikking van de rechtbank van 1 maart 2021 [1] .
1.2
De procedure bij het hof blijkt uit de volgende processtukken:
- het beroepschrift (met producties) van [appellanten] c.s. van 28 april 2021;
- het verweerschrift ex artikel 361 Rv (met producties) van de gemeente van 18 juni 2021;
- de brief van de gemeente (met één productie) van 27 januari 2022.
1.3
Op 8 februari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het verslag (‘proces-verbaal’) van de mondelinge behandeling is toegevoegd aan de processtukken.
1.4
Aan het slot van de mondelinge behandeling is meegedeeld dat het hof een beschikking zal geven.

2.2. Waar gaat het in deze zaak over?

2.1
Het gaat er in deze zaak om of RIEC NN, een samenwerkingsverband van een aantal overheidsorganisaties in Noord-Nederland, als zogenaamde verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG (de Algemene verordening gegevensverwerking) door [appellanten] c.s. kan worden aangesproken op de verplichtingen die zo’n verwerkingsverantwoordelijke heeft tegenover personen van wie gegevens worden verwerkt. Dat is alleen het geval wanneer eerst wordt vastgesteld dat RIEC NN verwerkingsverantwoordelijke is en vervolgens ook als partij in een procedure bij de burgerlijke rechter (een ‘civiele procedure’) kan optreden.
2.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat RIEC NN geen natuurlijk persoon en geen rechtspersoon is en dat zij om die reden geen partij kan zijn in een civiele procedure. De rechtbank heeft daar ‘ten overvloede’ aan toegevoegd dat RIEC NN geen verwerkingsverantwoordelijke is.
2.3
Het hof komt tot de conclusie dat RIEC NN geen verwerkingsverantwoordelijke is en daarom niet op die basis door [appellanten] c.s. kan worden aangesproken. De verzoeken van [appellanten] c.s. zijn om die reden al niet toewijsbaar. De vraag of RIEC NN wel als partij in een civiele procedure kan optreden, kan dus onbeantwoord blijven. Het hof zal deze conclusie hierna onderbouwen, door eerst de relevante feiten te vermelden en door daarna in te gaan op de tussen partijen bestaande geschilpunten. In dat verband zal het hof ook de bezwaren (‘grieven’) van [appellanten] c.s. tegen de beschikking van de rechtbank bespreken.

3.3. De relevante feiten

3.1
RIEC NN is in 2009 ontstaan als een samenwerkingsverband tussen verschillende overheidsorganisaties (‘convenantpartners’) ten behoeve van een bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit, bestrijding van handhavingsknelpunten en bevordering van integriteitsbeoordelingen. In RIEC NN werken gemeentes en provincies in Noord-Nederland samen met onder het openbaar ministerie, de politie, de belastingdienst, de douane, het FIOD, de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de koninklijke marechaussee, de IND, het UWV en de NVWA. Er zijn in Nederland regionaal verdeeld elf RIEC’s, die worden ondersteund door het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (het LIEC). Het LIEC is ondergebracht bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
3.2
De organisatie van de RIEC’s is geregeld in een Convenant, waarin de tussen de verschillende samenwerkingspartners gemaakte afspraken zijn vastgelegd. De laatste versie van dat Convenant dateert van september 2014. In het Convenant is onder meer vastgelegd dat iedere RIEC wordt bestuurd door een Regionale Stuurgroep RIEC (de stuurgroep), die bestuurlijk verantwoordelijk is voor het desbetreffende RIEC. De stuurgroep wordt gevormd door de convenantpartners. De dagelijkse leiding van het RIEC berust bij het ‘hoofd RIEC’. Zij geeft leiding aan de medewerkers van het RIEC (samen het ‘RIEC-bureau’), de coördinatie van de eigen regionale samenwerking binnen het RIEC en de informatie-uitwisseling binnen het RIEC. Die informatie-uitwisseling is uitgewerkt in art. 5 van het Convenant en in het bij het Convenant behorende Privacyprotocol.
3.3
In artikel 5.1 van het Convenant is bepaald:

De convenantpartners verplichten zich over en weer, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, alle informatie te verstrekken die nodig is om de in artikel twee van dit Convenant vermelde doelen te bereiken. Informatie-uitwisseling vindt plaats onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de convenantpartners. Binnen de wettelijke kaders en de doelstelling van het Convenant is tevens uitwisseling van persoonsgegevens mogelijk aan het LIEC en andere RIEC’s.
3.4
Het Privacyprotocol van de RIEC’s en het LIEC is in april 2020 opnieuw vastgesteld. In het Privacyprotocol is onder meer vermeld welke taken en bevoegdheden die van belang zijn voor de in het Convenant gestelde doelstellingen de verschillende convenantpartners hebben (artikel 4) en is beschreven wat de rechtmatigheidsgrondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens van de verschillende convenantpartners zijn (artikel 6). Over de werkwijze van de RIEC’s wordt in artikel 9.1 onder meer vermeld:

Op basis van de in artikel 5 van dit Privacyprotocol genoemde doelstellingen en geprioriteerde verschijningsvormen van georganiseerde criminaliteit danwel in de regionale RIEC stuurgroepen benoemde handhavingsknelpunten, wordt op basis van signalen van de
convenantpartners (…) -indien een zwaarwegend algemeen belang hiertoe noodzaakt- ten
behoeve het werkproces integrale casusaanpak op getrapte wijze, stap voor stap, informatie
verkregen van alle convenantpartners. Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn in dit proces leidend. Er worden niet meer gegevens verwerkt dan strikt noodzakelijk is ter
verwezenlijking van de doeleinden. De belangenafweging vindt in het concrete geval plaats.
Deze afweging geldt voor elke stap in het proces en wordt mede geborgd door de nader
uitgewerkte faseringen in de bij dit protocol behorende werkprocessen. Op basis van het
verkregen inzicht in de (mogelijke) aard en omvang van de georganiseerde criminaliteit wordt een integraal interventieadvies geformuleerd. Een interventieadvies kan bestaan uit een strafrechtelijk, bestuursrechtelijk, fiscaal en/of privaatrechtelijk advies dat wordt verstrekt aan de daartoe geëigende convenantpartners. De convenantpartners zijn vervolgens zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van deze interventieadviezen.
(…)
De verantwoordelijken zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor alle onder het RIEC
ressorterende overlegvormen zoals lokale werkgroepen, bovenlokale werkgroepen,
thematische werkgroepen, het interventie- of informatieoverleg en evt. andere overlegvormen waarin persoonsgegevens worden gedeeld.
In artikel 11 van het Privacyprotocol, met het opschrift “
Verwerkingsverantwoordelijken” is onder meer vermeld:

11.1 De convenantpartners zijn Afzonderlijke Verwerkingsverantwoordelijke voor de
persoonsgegevens die zij verstrekken aan het RIEC ten behoeve van de werkprocessen als
bedoel in artikel 9.1.11.2 De convenantpartners zijn conform artikel 26 AVG Gezamenlijke
Verwerkingsverantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens die zij, anders dan de verstrekking zoals bedoeld in artikel 11.1, verwerken op locatie of in de informatiesystemen van het RIEC in het kader van de samenwerking voor de doeleinden zoals omschreven in artikel 5.
11.3
Bij een verwerking van persoonsgegevens zijn de convenantpartners die de betreffende
persoonsgegevens voor die verwerking hebben verstrekt of ontvangen in dit kader samen
verantwoordelijk voor de uitoefening van de rechten van de betrokkenen en de verplichtingen om de in de artikelen 14 van de AVG bedoelde informatie te verstrekken.
3.5
Op 2 juli 2019 hebben de gemeente en “De Regionale Stuurgroep RIEC Noord-Nederland” een schriftelijk vastgelegde samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin de afspraken zijn vastgelegd die partijen hebben gemaakt om RIEC NN beheersmatig onder te brengen bij de gemeente. De overeenkomst houdt onder meer in dat de gemeente diensten en leveringen verricht voor RIEC NN, bestaande uit het faciliteren en ondersteunen van ‘het secundaire’ proces van het bureau-RIEC op het gebied van personeel, ICT, financiën en administratie. Medewerkers van het bureau-RIEC zijn in dienst van de gemeente of bij de gemeente gedetacheerd. Het hoofd RIEC is hun leidinggevende. Bovendien is bepaald dat de gemeente als rechtspersoon fungeert voor RIEC NN, “aangezien zij zelf geen rechtspersoonlijkheid heeft” (art. 4 lid 3).
3.6
[appellanten] c.s. hebben in een brief van hun advocaat van 12 mei 2020 aan RIEC NN op grond van onder meer) de AVG om openbaarmaking van alle documenten betreffende hen verzocht.
3.7
Op deze brief heeft RIEC NN in een brief van 4 juni 2020 gereageerd, met de mededeling dat de Nationale Politie als één van de convenantpartners in RIEC NN de formele afhandeling van het verzoek voor haar rekening neemt. Daarna heeft RIEC NN brieven geschreven waarin [appellanten] c.s. is meegedeeld dat de beslistermijnen op hun verzoek worden verlengd.
3.8
Nadat de verlengde beslistermijnen waren verstreken, hebben [appellanten] c.s. deze procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Noord-Nederland. Ook hebben zij een beroepschrift tegen (de convenantpartners van) RIEC NN wegens niet tijdig beslissen ingediend bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank.
3.9
Na indiening van dat beroepschrift hebben, op 24 december 2020, de RIEC- convenantpartners Politie Eenheid Noord-Nederland, Parket Noord-Nederland en Belastingdienst Noord alsnog een besluit genomen op de verzoeken van [appellanten] c.s. De inmiddels aanhangige procedure bij de bestuursrechter is voortgezet. In deze procedure is nog niet beslist.

4.4. De bespreking van het geschil

Inleiding4.1 [appellanten] c.s. hebben hun verzoek ingesteld tegen RIEC NN. Zij verzoeken, kort gezegd, dat RIEC NN wordt geboden hun inzage te verstrekken inzage te verstrekken in alle over hen door RIEC NN verwerkte persoonsgegevens.
Dit verzoek is gebaseerd op artikel 15 AVG, dat de betrokkene, degene wiens persoonsgegevens worden verwerkt, het recht verleent om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te krijgen over het al dan niet verwerken van persoonsgegevens en inzage in de verwerkte persoonsgegevens.
4.2
Als een op artikel 15 AVG gebaseerd verzoek niet (volledig) door de verwerkingsverantwoordelijke wordt ingewilligd, kan de betrokkene op grond van artikel 35 UAVG (Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensverwerking) bij de rechtbank een verzoek indienen om de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek alsnog in te willigen, tenzij de verwerkingsverantwoordelijke een bestuursorgaan is. In dat geval is een beslissing op een verzoek van de betrokkene een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bij de bestuursrechter moet worden geprocedeerd (art. 34 UAVG).
4.3
Als de betrokkene een op artikel 15 AVG gebaseerd verzoek indient bij een persoon of instantie die geen verwerkingsverantwoordelijke is en vervolgens een op artikel 35 UAVG gebaseerde procedure tegen die persoon of instantie aanhangig maakt, is de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn verzoek; het is gericht tegen de verkeerde persoon of instantie. Die situatie doet zich voor volgens de gemeente, die als belanghebbende zowel bij de rechtbank als bij het hof een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank is de gemeente daarin gevolgd.
4.4
De rechtbank heeft de gemeente als belanghebbende aangemerkt. [appellanten] c.s. maken daar bezwaar tegen. Het hof zal eerst dat bezwaar bespreken. Daarna zal het hof de kwestie bespreken die tot nu toe centraal staat in deze procedure, over de positie van RIEC NN.
De gemeente als belanghebbende4.5 Op grond van het bepaalde in artikel 282 Rv kan iedere belanghebbende in de loop van de behandeling van het verzoekschrift een verweerschrift indienen. Voor het hoger beroep kent artikel 361 lid 3 Rv een vergelijkbare regeling. Wie belanghebbende in de zin van deze bepaling is, en wie dus mag ‘meedoen’ in de procedure, moet voor ieder type verzoekschriftprocedure uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen worden afgeleid [2] . Daarbij zal een rol spelen in hoeverre degene die zich als belanghebbende aandient door de uitkomst van de procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat zij daarin behoort te mogen opkomen, of in hoeverre zij anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp in de procedure dat wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen [3] .
4.6
De gemeente is een van de convenantpartners en als zodanig betrokken bij RIEC NN. Bovendien zijn de activiteiten van RIEC NN beheersmatig ondergebracht bij de gemeente en zijn de personen die voor RIEC NN werken bij de gemeente in dienst of bij de gemeente gedetacheerd. Er kan van worden uitgegaan dat een eventuele proceskostenveroordeling ten laste van RIEC NN door de gemeente zal moeten worden betaald (waarna de gemeente de kosten weer deels in rekening zal kunnen brengen bij de andere convenantpartners). Verder speelt in deze procedure ook een rol of RIEC NN zelf een rechtspersoon is.
Die vraag is ook voor de gemeente van belang omdat in de samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat de gemeente als rechtspersoon fungeert voor RIEC NN. Onder die omstandigheden is de gemeente naar het oordeel van het hof dermate nauw betrokken bij het onderwerp en de uitkomst van de procedure dat zij als belanghebbende in de zin van artikel 282 en 361 Rv heeft te gelden.
4.7
[appellanten] c.s. verwijzen ter onderbouwing van hun stelling dat de gemeente geen belanghebbende is naar het begrip belanghebbenden in artikel 35 lid 3 UAVG. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het daar gaat om anderen dan de betrokkene die willen opkomen tegen een beslissing van de verwerkingsverantwoordelijke op een verzoek op grond van de artikel 15 - 22 AVG [4] . Het is duidelijk dat de gemeente niet onder het in artikel 35 lid 3 UAVG gebruikte begrip belanghebbenden valt. Maar uit de wetsgeschiedenis volgt niet dat de wetgever heeft willen uitsluiten dat ook anderen dan de in artikel 35 lid 3 bedoelde belanghebbenden zouden kunnen deelnemen aan de in artikel 35 UAVG geregelde verzoekschriftprocedure.
4.8
De rechtbank heeft de gemeente dan ook terecht als belanghebbende aangemerkt en ook in de procedure bij het hof is de gemeente belanghebbende. De tegen dit oordeel gerichte grief faalt.
Het begrip verwerkingsverantwoordelijke4.9 Volgens artikel 4 onder 7 AVG is de verwerkingsverantwoordelijke “
een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel en de middelen voor verwerking van persoonsgegevens vaststelt.” De verwerkingsverantwoordelijke bepaalt dus het doel en de middelen van de verwerking. Daarin verschilt de verwerkingsverantwoordelijke van de verwerker, als bedoeld in artikel 4 onder 8 AVG. Dat is de (rechts)persoon of instantie, die de persoonsgegevens ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke verwerkt.
Uit de definitie van artikel 4 onder 7 AVG blijkt dat het ook mogelijk is dat twee of meer verwerkingsverantwoordelijken gezamenlijk het doel en de middelen van de verwerking bepalen. In dat geval is sprake van gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken. In artikel 26 AVG is een regeling getroffen voor de situatie waarin sprake is van gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheden. Volgens die bepaling zijn gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken verplicht afspraken met elkaar te maken over hun verantwoordelijkheden voor de naleving van AVG-verplichtingen. Een betrokkene kan zich tot ieder van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken wenden voor de uitoefening van haar rechten uit de AVG (artikel 26 lid 3 AVG).
4.1
Uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie volgt dat het begrip verwerkingsverantwoordelijke ruim moet worden uitgelegd [5] . Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat een ruime interpretatie in de praktijk voor een betere bescherming van individuen zal zorgen, omdat op deze manier hiaten in de bescherming van betrokkenen worden voorkomen. Relevant voor het hof is of en in hoeverre de aangesproken (rechts)persoon of instantie invloed uitoefent op het doel en de middelen van de verwerking van persoonsgegevens en daar op die manier aan deelneemt.
Er moet dan wel sprake zijn van enige daadwerkelijke of merkbare invloed. In het arrest ‘Wirtschaftsakademie’ bestond die bijdrage uit het vaststellen van criteria aan de hand waarvan statistieken op basis van bezoeken aan een fanpagina op Facebook werden vastgesteld. In het arrest ‘Jehovan Todistajat’ was relevant het organiseren, coördineren en aanmoedigen van een activiteit die het verwerken van persoonsgegevens behelsde. In het arrest ‘Fashion ID’ was de bijdrage het plaatsen van een like-button op een webpagina de activiteit die ervoor zorgde dat volgens het hof sprake was van de beslissende invloed van de als verwerkingsverantwoordelijke aangesproken partij, Fashion ID.
4.11
Uit de arresten volgt dat geen hoge eisen worden gesteld aan de kwalificatie van (gezamenlijke) verwerkingsverantwoordelijke, naar dat het ook weer niet zo is dat elke betrokkenheid bij de verwerking van persoonsgegevens of het hebben van enig belang daarbij, al voldoende is. In alle arresten was sprake van actieve handelingen en/of beslissende invloed op de (criteria voor) verwerking.
RIEC NN als (gezamenlijke) verwerkingsverantwoordelijke4.12 Het is duidelijk dat in het kader van de door RIEC NN verrichte activiteiten ook persoonsgegevens worden verwerkt. Dat betekent niet dat RIEC NN ook verwerkingsverantwoordelijke is, omdat daarvoor, zoals hiervoor is aangegeven, noodzakelijk is dat RIEC NN invloed uitoefent op het doel en de middelen van de verwerking doordat zij op dat gebied actieve handelingen verricht en/of anderszins beslissende invloed heeft op de (criteria voor) verwerking.
4.13
Het Convenant en het Privacyprotocol van RIEC NN bevatten onvoldoende aanknopingspunten voor de gedachte dat RIEC NN invloed uitoefent op het doel en de middelen van de verwerking. Uit deze stukken volgt dat RIEC NN een instrumentele rol heeft, zij voert de door de convenantpartners aangedragen projecten uit en faciliteert het delen van door die partners beschikbaar gestelde persoonsgegevens met de andere partners. Het zijn daarbij de partners die, op basis van de voor hen geldende regels, bepalen welke gegevens gedeeld kunnen worden en welke niet.
4.14
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling waren twee medewerkers van RIEC NN, in dienst bij de gemeente, aanwezig. Zij hebben uitgebreid verklaard wat de werkwijze van RIEC NN is bij het delen (verwerken) van persoonsgegevens binnen RIEC NN. Een van hen, mevrouw [naam1] , heeft daarover het volgende verklaard:

U vraagt naar de wijze van verwerking van de gegevens binnen het RIEC. Als een convenantpartner bepaald crimineel gedrag opmerkt, kan deze partner een signaal indienen bij de andere partners in het RIEC. De partners komen vervolgens bijeen in het coördinatieteam. Binnen dat coördinatieteam wordt bekeken of er nader onderzoek gedaan moet worden en/of informatie gedeeld zal worden. Elke partner afzonderlijk beziet welke informatie bij hen bekend is en of deze informatie ook gedeeld mag worden. Daartoe beoordeelt iedere partner afzonderlijk of er een grondslag is voor de gegevensverwerking. Iedere partner heeft een eigen grondslag. Het is dus de partner zelf die een signaal indient. In het signaal staat beperkte informatie. Het wordt ingevoerd met behulp van een formulier. Dat formulier kan persoonlijke gegevens bevatten. De convenantpartner zet de informatie via zo’n formulier zelf in het systeem (RIEC-IS). Medewerkers van het RIEC kunnen daarbij helpen. Daarna pas gaat de informatie naar het coördinatieteam, dat heet het inchecken van informatie. Als de gezamenlijke partners besluiten niet verder te gaan, worden alle gegevens (dus de formulieren) verwijderd.
De convenantpartner houdt bij het indienen rekening met de gegevens die in het licht van de AVG verstrekt kunnen worden, zodat er voldoende informatie is waarop het coördinatieteam kan beslissen tot het al dan niet doen van nader onderzoek.
Mevrouw [naam2] , [functie] RIEC NN, heeft daarover verklaard:

U vraagt naar de wijze van verwerking van gegevens binnen het RIEC. Mevrouw [naam1] heeft uitgelegd dat als er een signaal binnen komt, het coördinatieteam gezamenlijk beslist dit verder te onderzoeken en de partners zelf nagaan of er een grondslag is voor het delen van de gegevens. Zodra de informatie met elkaar gedeeld is, stellen analisten een rapport op basis van die informatie op. Er zijn twee analisten, beiden ook in dienst bij de gemeente Leeuwarden, werkzaam ten behoeve van het samenwerkingsverband. Alleen zij hebben toegang tot de informatie. Andere medewerkers hebben dat niet. De informatie komt terecht bij de betrokken convenantpartners en wordt niet gedeeld met anderen, dus ook niet standaard met alle convenantpartners. Zodra er een andere partij komt die over dezelfde situatie gegevens wil ontvangen, dient de partij een signaal in te dienen bij het coördinatieteam. Vervolgens wordt door de convenantpartners zelf beoordeeld welke informatie uit het rapport op welke grondslag gedeeld kan worden met de partner die later een signaal heeft ingediend. Het delen van informatie berust dus op een beslissing van elk van de partners, die die beslissing nemen op basis van de voor hen geldende regels. Zie artikel 4 van het privacyprotocol.”
4.15
De verklaringen van [naam1] en [naam2] over de werkwijze van RIEC NN zijn niet weersproken door [appellanten] c.s. Het hof gaat daar dan ook vanuit. Uit deze verklaringen volgt dat de werkwijze binnen RIEC NN, voor zover van belang, overeenkomt met de werkwijze die in het Privacyprotocol is vastgelegd. Er volgt ook uit dat niet RIEC NN, maar de convenantpartners, beslissen welke informatie zij beschikbaar stellen voor verwerking en met welk doel en dat RIEC NN bij het verwerken van deze informatie opereert binnen de door de convenantpartners vastgestelde kaders. De convenantpartners bepalen ook gezamenlijk - binnen het coördinatieteam dat bestaat uit vertegenwoordigers van alle partners - of naar aanleiding van een signaal in het kader van RIEC NN actie wordt ondernomen en zij bepalen elk afzonderlijk, op basis van de voor hen geldende regels, of en welke informatie zij delen binnen RIEC NN. Uiteindelijk zijn het ook de convenantpartners zelf die, na een besluit daartoe van het coördinatieteam, eigen informatie delen met de andere bij het onderzoek betrokken convenantpartners.
4.16
De conclusie is dat RIEC NN met de door haar ondernomen activiteiten niet in relevante mate invloed uitoefent op het doel en de middelen van de verwerking van persoonsgegevens en daar ook niet actief aan deelneemt. RIEC NN is dan ook niet aan te merken als (gezamenlijke) verwerkingsverantwoordelijke. Dat zijn de convenantpartners die gegevens van [appellanten] c.s. verwerken. [appellanten] c.s. kunnen deze convenantpartners aanspreken op hun verantwoordelijkheden op basis van de AVG, zodat van een hiaat in de rechtsbescherming van [appellanten] c.s. geen sprake is.
Conclusies
4.17
Omdat RIEC NN niet (alleen of samen met anderen) het doel van of de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt, is zij alleen om die reden al geen verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4 onder 7 AVG, zodat in het midden kan blijven of zij wel als partij kan optreden in een civiele procedure. Het hof zal de beslissing van de rechtbank, dat [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun tegen RIEC NN gerichte verzoek, dan ook bekrachtigen.
De tegen die beslissing gerichte grieven falen, voor zover ze betrekking hebben op het oordeel van de rechtbank over het optreden van RIEC NN als procespartij bij gebrek aan belang.
4.18
Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen over de werkwijze van RIEC NN en de consequenties daarvan voor het antwoord op de vraag of RIEC NN verwerkingsverantwoordelijke is, is bewijslevering over deze vraag overbodig. Het hof zal het door [appellanten] c.s. gedane bewijsaanbod dan ook passeren.
4.19
Het hof zal ook geen prejudiciële vragen stellen, zoals door [appellanten] c.s. is voorgesteld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vraag of RIEC NN, ook indien het geen rechtspersoon is als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4 onder 7 AVG, toch partij kan zijn in een civiele procedure, niet door het hof beantwoord hoeft te worden.
4.2
Het hof zal [appellanten] c.s. veroordelen in de door de gemeente kosten van het hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief II).

5.5. De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 1 maart 2021;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de door de gemeente gemaakte kosten van de procedure bij het hof en stelt deze kosten vast op € 772,- aan verschotten en op € 2.228,- voor salaris van de advocaat;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mrs. H. de Hek, L.J. de Kerpel-van de Poel en W.F. Boele en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 februari 2022, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

2.HR 25 oktober 1991, ECLI:NL:1991:ZC0387,
3.HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9440, en HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8290.
4.Kamerstukken II 2017/18, 34 851, nr. 3, p. 118.
5.Vgl. HvJ EU 5 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:388 (Wirtschaftsakademie), 10 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:551 (Jehovan Todistajat) en 29 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:629 (Fashion ID).