ECLI:NL:GHARL:2022:1673

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
21/00244
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag parkeerbelasting en redelijke termijn voor betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 62,70 werd opgelegd. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 31 oktober 2019, nadat een scanauto had geconstateerd dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 10 februari 2022 was belanghebbende niet fysiek aanwezig, maar nam hij deel via beeldbellen. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende de verschuldigde belasting niet had betaald. Belanghebbende voerde aan dat hij onderweg was om een geldig parkeerbewijs te regelen, maar het Hof oordeelde dat hij geen gebruik had gemaakt van de redelijke termijn om de belasting te betalen. De heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag binnen een kort tijdsbestek na het passeren van de scanauto opgelegd, maar dit deed niets af aan de verplichting van belanghebbende om de belasting te voldoen.

Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht uitspraak op bezwaar had gedaan, aangezien belanghebbende op 4 november 2019 digitaal bezwaar had gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00244
uitspraakdatum: 1 maart 2022
Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 januari 2021, nummer UTR 20/867, ECLI:NL:RBMNE:2021:415 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking van 31 oktober 2019 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) van € 62,70 opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 januari 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Nadat belanghebbende, hoewel daartoe op juiste wijze te zijn uitgenodigd door het Hof, niet ter zitting was verschenen heeft de griffier telefonisch contact gezocht met belanghebbende. Op verzoek van belanghebbende heeft het Hof belanghebbende vervolgens in de gelegenheid gesteld om via beeldbellen aan de zitting deel te nemen. In de zittingszaal was namens de heffingsambtenaar aanwezig, [naam1] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 14 oktober 2019 zijn auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) geparkeerd op de Oudwijkerveldstraat in Utrecht.
2.2.
Om 15.49 uur en 35 seconden (op 14 oktober 2019) is door een scanauto geconstateerd dat de verschuldigde parkeerbelasting voor het op die plek parkeren van de auto niet was voldaan.
2.3.
Om 15.49 uur en 48 seconden is door een controleur bij fysieke controle geconstateerd dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan en is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd.
2.4.
Tot het dossier behoort een afschrift van het brondocument met daarin foto’s van de auto, gefotografeerd door de controleur op 14 oktober 2019 om 15.50 uur en 15.51 uur met vermelding van gps coördinaten.
2.5.
Bij brief van 31 oktober 2019 is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag bekendgemaakt. In de brief staat onder meer vermeld:

Aanslag
De gemeente Utrecht controleert met meerdere scanauto’s of geparkeerde voertuigen de verschuldigde parkeerbelasting hebben voldaan. Wanneer er geen parkeerbelasting is betaald, zal de scanauto dit registreren en wordt er aan de eigenaar, dan wel huurder of bestuurder van het voertuig een naheffingsaanslag opgelegd. Deze naheffing zal enkele dagen later per post worden verstuurd. (…)”
2.6.
Op 4 november 2019 heeft belanghebbende via de website van de gemeente Utrecht bezwaar gemaakt tegen de onderhavige naheffingsaanslag. In het afschrift van het door belanghebbende ingevulde formulier is (onder meer) het volgende opgenomen:
“BEZWAAR INDIENEN
Naam : [ belanghhebbende ]
Klantummer: : (…)
(…)
Bezwaarsoort : Ik ben het niet eens met de naheffing parkeeraanslag
Datum ingediend : 04-11-2019
Reden oneens naheffing : Mijn auto stond slechts korte tijd zonder betaling geparkeerd
Toelichting : Graag ontvang ik alle voor handen zijnde bewijsstukken van u. Tevens reden staat er niet bij dus heb een willekeurige reden ingevuld.”
2.7.
Bij besluit van 11 januari 2020 (verzonden op 15 januari 2020) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de door belanghebbende verzochte bewijsstukken meegezonden.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Tevens is in geschil of de heffingsambtenaar ten onrechte uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto stond geparkeerd op een gefiscaliseerde parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is en dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan.

4.Beoordeling van het geschil

Is terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende?
4.1.
Volgens belanghebbende moet de naheffingsaanslag worden vernietigd omdat hem onvoldoende gelegenheid zou zijn geboden om de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. Belanghebbende voert daartoe aan dat hij, op het moment dat de scanauto voorbij reed, onderweg was om een geldig parkeerbewijs te regelen bij een nabijgelegen bedrijf. Toen belanghebbende de scanauto zag heeft hij ervoor gekozen geen geldig parkeerbewijs meer te regelen omdat hij ervan uitging dat hij niets meer kon ondernemen tegen de opgelegde naheffingsaanslag. Belanghebbende ziet een bevestiging hiervan in de omstandigheid dat de naheffingsaanslag om 15.49 uur en 48 seconden is vastgesteld, dat wil zeggen binnen 13 seconden nadat de scanauto voorbij was gereden. Belanghebbende heeft ervoor gekozen om geen gesprek aan te gaan met de controlerend ambtenaar om uit te leggen dat hij onderweg was om een geldig parkeerbewijs te verkrijgen, omdat dit volgens hem niet de bedoeling kan zijn.
4.2.
De heffingsambtenaar voert aan dat, de omstandigheid dat de naheffingsaanslag binnen 13 seconden nadat de scanauto voorbij was gereden is opgemaakt door de controleambtenaar en belanghebbende onderweg zou zijn geweest om een geldig parkeerbewijs te regelen nog niet maakt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende heeft de verschuldigde parkeerbelasting immers niet betaald.
4.3.
Het Hof stelt bij de beoordeling van dit onderdeel voorop dat, op grond van artikel 5, lid 1 van de Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2019 gemeente Utrecht [1] (hierna: de Verordening), parkeerbelasting is verschuldigd bij aanvang van het parkeren en dat de belasting, op grond van artikel 7 lid 1 van de Verordening, moet worden betaald bij aanvang van het parkeren. Uit vaste rechtspraak volgt evenwel dat belastingplichtigen een redelijke termijn moet worden geboden om de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. Die redelijke termijn vangt aan direct nadat de auto wordt geparkeerd en de duur ervan hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.4.
Belanghebbende heeft er in dit geval voor gekozen de ter zake van het parkeren verschuldigde belasting in het geheel niet te betalen, zodat naar het oordeel van het Hof reeds om die reden terecht een naheffingsaanslag aan hem is opgelegd. Om diezelfde reden mist ook de vaste rechtspraak over de redelijke termijn toepassing, nu belanghebbende een aan hem te gunnen redelijke termijn niet heeft gebruikt om de verschuldigde belasting te betalen. Dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft betaald omdat hij – na het zien van de scanauto – ervan uitging dat aan hem toch al een naheffingsaanslag zou worden opgelegd waartegen hij niets kon ondernemen, doet hier niet aan af. Het gevolg van die keuze – het verschuldigd worden van een naheffingsaanslag parkeerbelastingen – dient voor risico van belanghebbende te blijven. Het Hof merkt in dit kader nog op dat, hoewel de naheffingsaanslag binnen een zeer kort tijdsbestek is vastgesteld, de controleambtenaar in ieder geval nog twee minuten bij de auto is gebleven en belanghebbende zich in die tijd niet heeft gemeld met een geldig parkeerbewijs.
4.5.
Aan het voorgaande doet niet af dat de naheffingsaanslag eerst na zeventien dagen na het belastbaar feit is bekendgemaakt aan belanghebbende, nu dit ruimschoots is binnen de geldende wettelijke termijn van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan [2] .
Had de heffingsambtenaar al uitspraak op bezwaar mogen doen?
4.6.
Ook in hoger beroep betoogt belanghebbende dat hij op 4 november 2019 nog geen bezwaar heeft ingediend, maar slechts heeft verzocht om toezending van bewijsstukken, zodat de heffingsambtenaar ten onrechte op 11 januari 2020 uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat het door de heffingsambtenaar overgelegde afschrift van het bezwaarschrift (2.6) geen andere conclusie laat dan dat belanghebbende op 4 november 2019 op digitale wijze bezwaar heeft gemaakt tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft in het desbetreffende stuk aangegeven waarom hij het niet eens was met de opgelegde naheffingsaanslag. Dat belanghebbende in de toelichting heeft aangegeven aanvullende bewijsstukken te willen ontvangen maakt niet dat hij geen rechtsgeldig bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, raadsheer, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(T.H.J. Verhagen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 maart 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2019 gemeente Utrecht, Gemeenteblad nr. 267034, van 12 december 2018
2.Zie artikel 231 Gemeentewet in combinatie met artikel 20, lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen