ECLI:NL:GHARL:2022:1775

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
21/00392
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek voorbelasting bij de bouw van een woning en overkapping in verband met zonnepanelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende geen recht had op aftrek van de omzetbelasting die aan hem in rekening was gebracht voor de bouw van zijn woning en de overkapping. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak van 17 juli 2018 tot en met 31 december 2018, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en stelde de teruggaaf omzetbelasting vast op € 2.612, met een aanvullende teruggaaf van € 469. Belanghebbende ging in hoger beroep omdat hij meende recht te hebben op aftrek van (een deel van) de voorbelasting op de bouwkosten.

Het Hof oordeelde dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband moet bestaan tussen de verwerving van goederen of diensten en de belastbare activiteiten van de belastingplichtige. Het Hof concludeerde dat belanghebbende de kosten voor de bouw van de woning en de overkapping ook zou hebben gemaakt zonder de zonnepanelen, waardoor er geen recht op aftrek van de voorbelasting bestond. Het Hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de kosten voor de bouw geen deel uitmaakten van de algemene kosten voor het opwekken van energie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00392
uitspraakdatum: 8 maart 2022
Uitspraak van de achttiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 10 februari 2021, nummer AWB 20/3266, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Enschede(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak van 17 juli 2018 tot en met 31 december 2018.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de teruggaaf omzetbelasting vastgesteld op € 2.612, een aanvullende teruggaaf verleend van € 469 en beslissingen genomen omtrent de proceskosten en het griffierecht.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 6 februari 2018 een aannemingsovereenkomst gesloten met [naam1] B.V. voor de bouw van een woning aan de [adres1] 20 te [woonplaats] (de woning). De totale aanneemsom bedroeg € 330.775, inclusief een bedrag van € 57.408 aan omzetbelasting.
2.2.
Aan belanghebbende zijn met datum 17 juli 2018 en 27 juli 2018 twee facturen uitgereikt door [naam1] B.V. voor de vijfde en zesde termijn van de bouw van de woning. De vijfde en zesde termijn betreffen de aanleg van dakplaten en dakpannen op de woning. Hierbij is € 5.740,72 en € 8.611,08 aan omzetbelasting in rekening gebracht.
2.3.
Aan belanghebbende is met datum 23 november 2018 een factuur uitgereikt door [naam2] B.V. voor de realisatie van een overkapping en een schutting bij de woning voor een bedrag van € 8.265,50, waarvan € 7.632,24 betrekking heeft op de overkapping en € 633,26 op de schutting. Hierbij is € 1.735,75 aan omzetbelasting in rekening gebracht.
2.4.
Aan belanghebbende is met datum 30 november 2018 een factuur uitgereikt door [naam1] B.V. voor de aanleg van zonnepanelen. Hierbij is € 2.772 aan omzetbelasting in rekening gebracht. De niet-geïntegreerde zonnepanelen zijn geplaatst op het dak van de woning en op de overkapping en hebben niet de functie van dakbedekking.
2.5.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte omzetbelasting voor startende ondernemers verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting van € 4.915. Dit bedrag is als volgt berekend:
Verschuldigde omzetbelasting
€ 160
Voorbelasting:
Zonnepanelen (100%)
€ 2.772
Overkapping (100%)
€ 1.736
Dak (50%)
€ 2.870
€ 5.075
Saldo
-/- € 4.915
2.6.
Bij beschikking van 24 november 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf verleend van € 2.143. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar en beroep aangetekend.
2.7.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de omzetbelasting die aan hem in rekening is gebracht in verband met bouw van de woning en de overkapping. De Rechtbank heeft de teruggaaf berekend op € 2.612, te weten de verschuldigde omzetbelasting van € 160 minus de omzetbelasting die in rekening is gebracht voor de aanschaf en installatie van de zonnepanelen ten bedrage van € 2.772. Dit resulteerde in een aanvullende teruggaaf van € 469.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van (een deel van) de voorbelasting op de bouw van de woning en de overkapping.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt voorop dat de belastingplichtige alleen recht op aftrek van voorbelasting kan hebben indien een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de verwerving van een goed of dienst in een eerder stadium en een of meer verrichte handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Indien een dergelijk verband niet bestaat, kan een rechtstreeks en onmiddellijk verband niettemin worden aangenomen indien de kosten voor de betrokken goederen of diensten deel uitmaken van de algemene kosten van de belastingplichtige en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door hem verrichte prestaties; in dat geval bestaat immers een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de voor de verwerving van goederen of diensten gedane uitgaven en de gehele economische activiteit van de belastingplichtige. [1]
4.2.
Bij de beoordeling of een verband als hiervoor omschreven bestaat, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de belastingplichtige de betrokken uitgaven heeft gedaan en hij de betrokken prestaties verricht. De aftrek moet worden beperkt tot uitgaven die objectief verband houden met de belastbare activiteit van de belastingplichtige. [2] Of een rechtstreeks en onmiddellijk verband in de hiervoor bedoelde zin bestaat, moet worden beoordeeld aan de hand van de objectieve inhoud van de gebruikte goederen of diensten. Eveneens moet rekening worden gehouden met de uitsluitende oorzaak van de verwerving van het goed of de dienst. Wanneer vaststaat dat een uitgave niet ten behoeve van de belastbare activiteit van de belastingplichtige is gedaan, kan niet worden aangenomen dat tussen deze uitgave en die activiteit een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [3] Een rechtstreeks en onmiddellijk verband ontbreekt als de belastingplichtige de desbetreffende uitgave toch zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend. [4]
4.3.
Het is aan belanghebbende om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die meebrengen dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat. In het bijzonder bij goederen of diensten die naar hun aard zowel voor economische doeleinden als voor privédoeleinden kunnen worden gebruikt, houdt dit in dat het op de weg van belanghebbende ligt om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden aangenomen dat de uitgave haar uitsluitende oorzaak vindt in de belastbare activiteit ondanks het privégebruik van het goed of de dienst en ongeacht de mate van dat privégebruik. [5]
4.4.
Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Naar het oordeel van het Hof zou belanghebbende de kosten voor de bouw van de woning en de overkapping hoe dan ook hebben gemaakt, ook wanneer hij niet de zonnepanelen zou hebben aangeschaft, zodat niet kan worden gezegd dat deze uitgaven zijn gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie. Dit betekent dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de bouw van de woning en de overkapping enerzijds en de levering van energie anderzijds ontbreekt. De kosten voor de bouw van de woning en de overkapping maken geen deel uit van de algemene kosten voor het opwekken van energie. Alsdan kan in het midden blijven of een deel van de kosten voor de bouw van de woning en de overkapping is opgenomen in de prijs van de door hem verrichte prestaties. Ten overvloede merkt het Hof op dat belanghebbende ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat een deel van de kosten voor de aanleg van de woning en de overkapping is opgenomen in de prijs van de door hem verrichte prestaties, het leveren van energie. Het enkele feit dat het leveren van energie (al dan niet inclusief een deel van de kosten voor de bouw van de woning en de overkapping) rendabel is, acht het Hof daartoe onvoldoende. De gestelde bewijsnood van belanghebbende kan niet bewerkstelligen dat omzetbelasting op privé-uitgaven (eindgebruik) alsnog in aftrek wordt gebracht.
Motiveringsbeginsel
4.5.
Belanghebbende stelt dat de uitspraak van de Rechtbank ondeugdelijk is gemotiveerd. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet en is van oordeel dat deze uitspraak voldoende is gemotiveerd nu in de uitspraak voldoende inzicht is gegeven in de gedachtegang die aan de uitspraak ten grondslag ligt.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de achttiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 8 maart 2022.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 maart 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ 21 februari 2013, Wolfram Becker, C-104/12, ECLI:EU:C:2013:99, punten 19 en 20 en HR 16 juli 2021, nr. 19/02837, ECLI:NL:HR:2021:1158, r.o. 3.3.1.
2.HvJ 21 februari 2013, Wolfram Becker, C-104/12, ECLI:EU:C:2013:99, punt 22 en de aldaar aangehaalde rechtspraak en HR 16 juli 2021, nr. 19/02837, ECLI:NL:HR:2021:1158, r.o. 3.3.2.
3.HvJ 8 november 2018, C&D Foods Acquisition ApS, C-502/17; ECLI:EU:C:2018:888, punten 36 en 37, en de aldaar aangehaalde rechtspraak en HR 16 juli 2021, nr. 19/02837, ECLI:NL:HR:2021:1158, r.o. 3.3.2.
4.HvJ 21 februari 2013, Wolfram Becker, C-104/12, ECLI:EU:C:2013:99, punten 26 tot en met 29, en de aldaar aangehaalde rechtspraak en HR 16 juli 2021, nr. 19/02837, ECLI:NL:HR:2021:1158, r.o. 3.3.2.
5.HR 16 juli 2021, nr. 19/02837, ECLI:NL:HR:2021:1158, r.o. 3.3.3.