ECLI:NL:GHARL:2022:1782

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
200.297.452
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader en afwijzing verzoek tot omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn vier kinderen. De vader, die in detentie verblijft, had in hoger beroep verzocht om het gezag over de kinderen niet te beëindigen en om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 4 mei 2021 het gezag van de vader beëindigd en de GI als voogd benoemd. Het hof oordeelde dat het gezag van de vader moest worden beëindigd op basis van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de vader niet in staat was om de zorg voor de kinderen te dragen, zowel door zijn detentie als door het gebrek aan contact met de kinderen. Het hof benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat zij stabiliteit en continuïteit nodig hebben in hun opvoedsituatie. De vader's verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen, omdat het hof vond dat het nog te vroeg was om hierover een beslissing te nemen, gezien de rol van de bijzondere curator die de belangen van de kinderen in kaart moest brengen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees de overige verzoeken van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.452/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 513927 en 513929)
beschikking van 8 maart 2022
inzake
[verzoeker],
verblijvende in de PI [verblijfplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.M. Mohrmann te Bussum,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige4],
wonende op een bij het hof bekend adres,
en
de pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3],
wonende op een bij het hof bekend adres,
en
[de bijzondere curator1],
kantoorhoudende te [plaats1] ,
verder te noemen: de bijzondere curator [de bijzondere curator1] ,
en
[de bijzondere curator2],
kantoorhoudende te [plaats2] ,
verder te noemen: de bijzondere curator [de bijzondere curator2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 mei 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens houdende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, met producties, ingekomen op 6 juli 2021;
- het verweerschrift van de GI, met producties;
- een journaalbericht van mr. Mohrmann van 22 december 2021, met een begeleidende brief met een productie;
- een brief van de bijzondere curator [de bijzondere curator1] van 18 januari 2022, met een productie.
2.2
Bij beschikking van 5 oktober 2021 heeft dit hof het verzoek tot schorsing afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, zijn advocaat en een tolk;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI:
- de bijzondere curator [de bijzondere curator2] .
De overige belanghebbenden waren niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en [de moeder] (verder te noemen: de moeder) zijn de ouders van:
- [de minderjarige3] , verder te noemen: [de minderjarige3] , geboren [in] 2017 te [plaats3] ;
- [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 te [plaats3] ;
- [de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [plaats4] , en
- [de minderjarige4] , verder te noemen: [de minderjarige4] , geboren [in] 2019 te [plaats3] ,
verder gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.2
Sinds 14 april 2020 staan de kinderen onder toezicht van de GI en op 8 juni 2020 zijn de kinderen met een spoedmachtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.
3.3
De ouders oefenden gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] . De moeder oefende alleen het gezag uit over [de minderjarige4] . De moeder is [in] 2020 overleden. Bij beschikking van 21 september 2020 is de vader geschorst in zijn gezag over [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] in verband met de verdenking van betrokkenheid bij de dood van de moeder. Door het overlijden van de moeder ontbrak het gezag over [de minderjarige4] . Omdat het gezag over alle vier de kinderen niet meer werd uitgeoefend, is de GI op 21 september 2020 door de kinderrechter belast met de voorlopige voogdij over hen.
3.4
De vader verblijft sinds 19 september 2020 in detentie. Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 21 juli 2021 is de vader veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf, onder meer voor doodslag op de moeder.
3.5
Sinds juli 2020 wonen [de minderjarige4] en [de minderjarige1] samen in een perspectief biedend pleeggezin en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] samen in een perspectief biedend gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • het ouderlijk gezag van de vader beëindigd over [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] ;
  • de GI benoemd als voogd over [de minderjarige3] , [de minderjarige2] , [de minderjarige1] en [de minderjarige4] ;
  • het verzoek van de vader ten aanzien van de voogdij over de kinderen afgewezen;
  • met ingang van 4 mei 2021 de bijzondere curator [de bijzondere curator1] benoemd, met als opdracht de belangen van de kinderen, zo nodig ieder kind afzonderlijk, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen met betrekking tot hun omgang met de vader en de informatie aan en consultatie van de vader over hen;
  • de verdere beslissing op de verzoeken van de vader over de omgang en de informatieregeling aangehouden tot 30 november 2021 in afwachting van het verslag van de bijzondere curator [de bijzondere curator1] ;
  • met ingang van 4 mei 2021 de bijzondere curator [de bijzondere curator2] benoemd, met als opdracht de belangen van de kinderen, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen met betrekking tot de strafzaak tegen hun vader zowel in de voorbereidende fase, ter zitting in eerste en eventuele tweede aanleg;
  • bepaald dat de voogd de vader voorlopig een keer per twee maanden schriftelijk zal informeren over de gezondheid, hoe het op school gaat en de hobby’s van de kinderen en daarbij ook een recente foto van de kinderen aan de vader zal sturen.
4.2
De vader is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek tot beëindiging van zijn gezag over de kinderen af te wijzen en - naar het hof begrijpt - indien een voogd met betrekking tot de kinderen moet worden benoemd de heer [naam1] als voogd te benoemen. Voor het geval het hof de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de beëindiging van het gezag en de voogdij over de kinderen in stand laat:
- een omgangsregeling vast te stellen, zoals omschreven in het beroepschrift;
- te bepalen dat hij wordt geïnformeerd en geconsulteerd omtrent de kinderen, waarbij periodiek éénmaal in de maand informatie over de kinderen wordt verstrekt.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Beëindiging gezag
5.1
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat is voldaan aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW en dat het gezag van de vader over de kinderen dient te worden beëindigd. Het hof kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.4
De vader kan al meerdere jaren niet daadwerkelijk de verzorging en opvoeding van de kinderen invullen, eerst vanwege de uithuisplaatsing van de kinderen en later vanwege zijn detentie. In verband met de detentie van de vader en het feit dat er nauwelijks contact is tussen hem en de kinderen, heeft de vader ook onvoldoende zicht op de ontwikkelingen van de kinderen en op wat zij nodig hebben. Dit maakt dat het noodzakelijk is dat de gezagsbeslissingen door een ander worden genomen. Hetgeen de vader in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt in dit oordeel geen verandering. Van belang is ook dat ondanks de traumatische gebeurtenissen die de kinderen hebben meegemaakt (moeilijke en onveilige thuissituatie en het overlijden van hun moeder door toedoen van hun vader) het naar omstandigheden goed gaat met de kinderen. Dankzij het pleeggezin/gezinshuis en de begeleiding vanuit de GI krijgen de kinderen de veiligheid, verzorging en hulpverlening die zij nodig hebben om zich zo goed mogelijk te kunnen gaan ontwikkelen. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van de kinderen dat de stabiliteit in de huidige opvoedsituatie behouden blijft, het hechtingproces van de kinderen in het pleeggezin/gezinshuis niet wordt verstoord en dat onzekerheid over hun toekomstperspectief wordt weggenomen en, ten slotte, dat duidelijk wordt wie de opvoedbeslissingen over de kinderen neemt. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat niet is gebleken van misbruik van het gezag door de vader als bedoeld in artikel 1:266 lid 1, onder b, BW.
Benoeming voogd
5.5
De vader heeft, indien een voogd moet worden benoemd, verzocht de heer [naam1] met de voogdij over de kinderen te belasten.
5.6
Het hof ziet geen aanleiding hier anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de GI als neutrale instantie met de voogdij wordt belast om de stabiliteit en continuïteit voor de kinderen te waarborgen en om te voorkomen dat aan de belangen van de kinderen wordt voorbijgegaan. Het hof wil wel benadrukken dat het mogelijk kan helpen ter verbetering van de samenwerking tussen de vader en de GI, indien de GI op zoek gaat naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat de kinderen binding houden met hun culturele en religieuze achtergrond. De vader heeft naar hij aangeeft veel moeite met het feit dat de kinderen niet volgens zijn cultuur en geloof worden opgevoed. De vader stelt dat hem dit belemmert in het aangaan van de samenwerking met de GI, terwijl deze samenwerking heel belangrijk is om in de toekomst weer omgang met de kinderen te kunnen hebben. Volgens de raad is het voor de kinderen ook belangrijk dat zij hun eigen cultuur en geloof leren kennen. Mogelijk kan de heer [naam1] of kunnen andere mensen binnen het netwerk van de ouders daarin een rol spelen.
Omgang en informatieregeling
5.7
Nu het hof de gezagsbeëindiging in stand laat, ligt ter beoordeling aan het hof het verzoek van de vader voor om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de kinderen, en daarnaast de huidige voorlopige informatieregeling uit te breiden.
5.8
Artikel 1:242a BW bepaalt dat indien de ene ouder wordt verdacht van het doden van de andere ouder, of indien de ene ouder is veroordeeld wegens het doden van de andere ouder, de raad een onderzoek instelt naar de wenselijkheid van een contact- of omgangsregeling van het kind met de ouder die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het doden van de andere ouder, zodra hij van de verdenking of veroordeling in kennis is gesteld. Op basis van dit onderzoek verzoekt de raad om een contact- of omgangsregeling vast te stellen of om het contact of de omgang te ontzeggen. Een verzoek om het contact of de omgang te ontzeggen vermeldt tevens de duur van de verzochte ontzegging.
5.9
Uit het raadsrapport van 26 januari 2021 blijkt dat de raad ervoor kiest geen verzoek tot vastlegging of ontzegging van de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen aan de rechter voor te leggen, om eerst de GI de mogelijkheid te geven te bezien wat het meest in het belang is van de kinderen en hoe het eventuele contact met hun vader vorm te geven zonder de dwang van het naleven van een beschikking. De rechtbank heeft geoordeeld dat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden beoordeeld of omgang met de vader in het belang van de kinderen is en zo ja, hoe de omgang eruit zou moeten zien. De rechtbank heeft de bijzondere curator [de bijzondere curator1] benoemd om dit te onderzoeken.
5.1
Het hof zal het verzoek van de vader om nu een omgangsregeling vast te stellen, afwijzen. De belangen van de kinderen en wat zij aankunnen ten aanzien van het contact met de vader zal leidend dienen te zijn bij het beoordelen van het verzoek een omgangsregeling vast te stellen. In dit stadium waarin de bijzondere curator op korte termijn in gesprek zal gaan met de kinderen en in kaart zal brengen wat in het belang van de kinderen wenselijk is, is het nog te vroeg een beslissing te geven over een (voorlopige) omgangsregeling.
5.11
Het hof ziet ook geen aanleiding om, zoals door de vader is verzocht, de huidige voorlopige informatieregeling te wijzigen. Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde frequentie van de voorlopige informatieregeling, te weten één keer per twee maanden, voldoende om de vader op de hoogte te houden omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de kinderen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 mei 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.H. Lieber en P.B. Kamminga, en is op
8 maart 2022 uitgesproken door mr. J.H. Lieber in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.