ECLI:NL:GHARL:2022:2579

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
21/00313
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar WOZ-beschikking en aanslagen onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.185.000, met als waardepeildatum 1 januari 2017. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze beschikking en de aanslagen werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 maart 2022 is belanghebbende vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend, maar belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring. Het hof oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat belanghebbende niet heeft gereageerd op de mogelijkheid om de termijnoverschrijding toe te lichten. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00313
uitspraakdatum 5 april 2022
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland van 15 januari 2021, nummer UTR 20/295
in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak [adres1] 1 in [woonplaats] voor het kalenderjaar 2018, naar waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld op € 1.185.000. Tegelijk met deze beschikking zijn voor het jaar 2018 een aanslag onroerendezaakbelasting Eigenaar (OZB) en een aanslag Watersysteemheffing Gebouwd (WSH) vastgesteld.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslagen gerichte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 15 januari 2021 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 5 maart 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 134.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op 4 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft op 10 maart 2022 nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022. Namens belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam1] en [de taxateur] , taxateur.

2.Feiten

2.1.
De onderhavige WOZ-beschikking is gedagtekend 28 februari 2018. De aanslagen OZB en WSH zijn gelijktijdig opgelegd.
2.2.
Het tegen de beschikking en de aanslagen gerichte bezwaarschrift, gedagtekend 1 april 2019, is op 3 april 2019 door de heffingsambtenaar ontvangen.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 4 april 2019 in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken aan te geven waarom het bezwaar veel te laat is ingediend. Belanghebbende heeft niet op dit verzoek gereageerd.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de heffingsambtenaar meegedeeld dat hij geen reden ziet de vastgestelde waarde ambtshalve te verlagen.

3.Geschil

In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar te laat, namelijk na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalde termijn van zes weken, is ingediend.
4.2.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt evenwel dat, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de door de heffingsambtenaar geboden gelegenheid om aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend. In (hoger) beroep heeft belanghebbende verder geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Ook anderszins zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
Het bezwaar is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen die uitspraak gerichte beroep is terecht ongegrond verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 05 april 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.