In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.185.000, met als waardepeildatum 1 januari 2017. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze beschikking en de aanslagen werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 25 maart 2022 is belanghebbende vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend, maar belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring. Het hof oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat belanghebbende niet heeft gereageerd op de mogelijkheid om de termijnoverschrijding toe te lichten. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.