ECLI:NL:GHARL:2022:2647

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.299.943
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van bewind over goederen van verzoeker na afwijzing verzoek tot opheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de voortzetting van het bewind over de goederen van verzoeker, geboren in 1966. De rechtbank Gelderland had eerder op 16 juni 2021 het verzoek van verzoeker tot opheffing van het bewind afgewezen. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. B. Molenaar, heeft in hoger beroep twee grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind op te heffen. De bewindvoerder, vertegenwoordigd door de heer [naam1] en mevrouw [naam2], heeft verweer gevoerd en verzocht om het verzoek van verzoeker af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak tot voortzetting van het bewind nog steeds aanwezig is. Ondanks dat verzoeker momenteel over spaargeld beschikt, heeft hij onvoldoende inzicht in zijn financiële situatie. Het hof heeft geconstateerd dat verzoeker slechts € 50,- per maand overhoudt van zijn inkomen en dat er risico's zijn verbonden aan de betrokkenheid van zijn zus bij zijn financiën. De zus heeft in het verleden een volmacht gehad op de betaalrekening van verzoeker en er zijn zorgen over de kostenverdeling in het huishouden.

Op basis van deze overwegingen heeft het hof geoordeeld dat er geen reden is om het bewind op te heffen en heeft het de beschikking van de rechtbank Gelderland bekrachtigd. De beslissing is genomen in het openbaar, met de aanwezigheid van de griffier, mr. M.A. Mertens.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.943
(zaaknummer rechtbank Gelderland 8944985)
beschikking van 5 april 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. B. Molenaar te Wijchen,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de zus],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de zus.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 16 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 augustus 2021;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer [naam1] en mevrouw [naam2] , namens de bewindvoerder;
- de zus.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1966.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2018 heeft de rechtbank een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] en is [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder benoemd.
3.3
Bij verzoek, ingekomen bij de rechtbank op 28 december 2020, heeft [verzoeker] verzocht het bewind op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
[verzoeker] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de onderbewindstelling alsnog op te heffen, kosten rechtens.
4.3
De bewindvoerder voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van [verzoeker] af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
5.2
Het hof is, in tegenstelling tot [verzoeker] , van oordeel dat de noodzaak van het bewind nog steeds aanwezig is. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] geen dan wel onvoldoende inzicht heeft in zijn financiële situatie. Hoewel er op dit moment sprake is van een financieel gezonde situatie spelen er complexe zaken die [verzoeker] niet overziet.
[verzoeker] heeft aangegeven spaargeld te hebben waarmee hij zijn huis wil opknappen. Onduidelijk is echter wat er met het huis moet gebeuren en welke kosten daaraan verbonden zijn. Hoewel [verzoeker] spaargeld heeft is gebleken dat dit spaargeld is gevormd uit twee incidentele meevallers en dat [verzoeker] van zijn maandelijkse inkomen per maand slechts € 50,- overhoudt. Het risico bestaat dan ook dat het spaargeld snel op raakt. De bewindvoerder heeft naar het oordeel van het hof terecht aangegeven dat het van belang is eerst te inventariseren welk werk gedaan moet worden aan de woning en welke kosten daarmee gemoeid zijn, zodat daar verstandige keuzes in kunnen worden gemaakt.
Door [verzoeker] is aangevoerd dat zijn zus en zwager, indien nodig kunnen helpen bij zaken van vermogensrechtelijke aard. Hierin ziet het hof een risico. Gebleken is dat de zus zich regelmatig met de financiën van [verzoeker] bezighoudt. Bij aanvang van het bewind is door de bewindvoerder vastgesteld dat de zus een volmacht had op de betaalrekening van [verzoeker] , welke volmacht zij heeft gebruikt om automatische incasso’s af te geven voor eigen betalingen. Op dit moment woont de zus bij [verzoeker] . In dit kader is onduidelijk wie welke kosten draagt inzake de voering van het huishouden. Daardoor bestaat het risico dat [verzoeker] meer betaalt dan noodzakelijk.
5.3
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de noodzaak tot voortzetting van het bewind nog steeds bestaat en dat er geen reden is om het bewind op te heffen. Het hof zal het verzoek van [verzoeker] dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 juni 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.H.A. Moes en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 5 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.