Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de voortzetting van het bewind over de goederen van verzoeker, geboren in 1966. De rechtbank Gelderland had eerder op 16 juni 2021 het verzoek van verzoeker tot opheffing van het bewind afgewezen. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. B. Molenaar, heeft in hoger beroep twee grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind op te heffen. De bewindvoerder, vertegenwoordigd door de heer [naam1] en mevrouw [naam2], heeft verweer gevoerd en verzocht om het verzoek van verzoeker af te wijzen.
Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak tot voortzetting van het bewind nog steeds aanwezig is. Ondanks dat verzoeker momenteel over spaargeld beschikt, heeft hij onvoldoende inzicht in zijn financiële situatie. Het hof heeft geconstateerd dat verzoeker slechts € 50,- per maand overhoudt van zijn inkomen en dat er risico's zijn verbonden aan de betrokkenheid van zijn zus bij zijn financiën. De zus heeft in het verleden een volmacht gehad op de betaalrekening van verzoeker en er zijn zorgen over de kostenverdeling in het huishouden.
Op basis van deze overwegingen heeft het hof geoordeeld dat er geen reden is om het bewind op te heffen en heeft het de beschikking van de rechtbank Gelderland bekrachtigd. De beslissing is genomen in het openbaar, met de aanwezigheid van de griffier, mr. M.A. Mertens.