ECLI:NL:GHARL:2022:2648

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.300.262
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen ouders in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak gaat het om een zorgregeling tussen de ouders van een minderjarige, die in hoger beroep is behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juni 2021 te vernietigen, waarin een zorgregeling was vastgesteld voor de omgang tussen de vader en de minderjarige. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het hoger beroep af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 maart 2022, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen. De ouders hebben samen het gezag over de minderjarige, die bij de moeder woont. De vader heeft verzocht om een zorgregeling, waarop de rechtbank een onderzoek door de raad heeft verzocht. De rechtbank heeft vervolgens de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof heeft geoordeeld dat de zorgregeling voldoende rekening houdt met de belangen van de minderjarige en dat de GI verantwoordelijk is voor het waarborgen van deze belangen. De vader's verzoek tot proceskostenveroordeling is afgewezen, omdat dit te laat is ingediend.

De beslissing van het hof is op 5 april 2022 uitgesproken, waarbij de beschikking van de kinderrechter in stand is gehouden en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.262
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 496868)
beschikking van 5 april 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Ruinerwold,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 december 2020 en 25 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van laatstgenoemde datum wordt hierna ook aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met een productie, ingekomen op 24 september 2021;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. M.V. Scheffer van 4 maart 2022 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling in deze procedure heeft op 8 maart 2022, gelijktijdig met de behandeling in de procedure met zaaknummer 200.300.267, plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, via een videoverbinding;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.3
Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken laat het hof de door de moeder zelf zonder tussenkomst ingediende brief met bijlagen van 3 maart 2022 buiten beschouwing omdat het een te laat ingediend, omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden stuk betreft. Bovendien heeft de moeder het stuk niet aan de overige belanghebbenden doen toekomen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] ( [de minderjarige] ), geboren te [woonplaats1] [in] 2014, over wie zij samen het gezag uitoefenen. De vader heeft [de minderjarige] , die bij de moeder woont, erkend.
3.2
Bij beschikking van 11 december 2020 heeft de kinderrechter naar aanleiding van het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen, de raad verzocht een onderzoek te verrichten. De raad heeft vervolgens de rechtbank verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen en geadviseerd om onder regie van een gezinsvoogd een traject voor begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] te laten starten met als doel dat [de minderjarige] wekelijks op zondagochtend van 10.00 uur tot 13.00 uur naar haar vader gaat.
3.3
Bij afzonderlijke beschikking van 25 juni 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 juni 2021 tot 25 juni 2022. Tegen deze beschikking richt zich het hoger beroep van de moeder met zaaknummer 200.300.267. Bij beschikking van heden heeft het hof de ondertoezichtstelling in stand gelaten.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 25 juni 2021 heeft de rechtbank bepaald dat onder de regie van de GI een traject van begeleide omgang moet worden opgestart, met als doel dat [de minderjarige] wekelijks op zondagochtend van 10.00 uur tot 13.00 uur naar haar vader gaat, waarbij het aan de GI is om in te schatten of en, zo ja, op welke wijze omgang en opbouw daarvan moet plaatsvinden in het belang van [de minderjarige] .
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de door de vader verzochte vaststelling van een zorgregeling alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren haar verzoek in hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen. Bij bericht van 4 maart 2022 heeft de vader verzocht de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.2
Het hof kan zich vinden in de beoordeling van de rechtbank en sluit zich, na eigen onderzoek, daarbij aan. Het hof overweegt in aanvulling daarop nog het volgende.
5.3
De ouders hebben tegenstrijdige verhalen over wat er in het verleden tussen hen is gebeurd. Door het hof is niet vast te stellen wat waar is van die beide verhalen. Met de raad en de GI is het hof echter van oordeel dat ook indien de verhalen van de moeder waar zouden zijn, het in het belang van [de minderjarige] is dat zij een eigen beeld van haar vader kan vormen.
Bij het bepalen van de zorgregeling heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof voldoende rekening gehouden met hetgeen door de moeder is gesteld. De zorgregeling heeft in eerste instantie de vorm van het opstarten van begeleide omgang waarbij geen minimum aantal contacturen is vastgesteld. Hiernaast heeft de rechter aan de GI de opdracht meegegeven om te onderzoeken en te bepalen wat in het kader van het contactherstel met de vader in het belang van [de minderjarige] is. Het is dus aan de GI om de belangen van [de minderjarige] te borgen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskostenveroordeling
5.4
Als gemeld heeft de vader zijn verzoek in zijn journaalbericht van 4 maart 2022 vermeerderd in die zin dat hij het hof verzoekt de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Grieven en veranderingen of vermeerderingen van verzoek in hoger beroep dienen in beginsel bij verzoek- of verweerschrift te worden aangevoerd dan wel plaats te vinden (HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771). Deze in beginsel strakke regel lijdt echter onder meer uitzondering indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van verzoek kan plaatsvinden.
Van een dergelijke uitzondering is naar het oordeel van het hof geen sprake. Hier komt bij dat de door de vader gestelde gronden voor een proceskostenveroordeling al bij het indienen van het verweerschrift bekend waren. Het verzoek van de vader tot een proceskostenveroordeling is te laat gedaan en wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 25 juni 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, M.H.H.A Moes en R. Feunekes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. R. Feunekes en is op 5 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.