In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning aan [adres1] 77 te [woonplaats] voor het kalenderjaar 2019, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 503.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en heeft bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar werd afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 25 maart 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels MRE, en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar verschenen. Het geschil draait om de vraag of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. Belanghebbende stelt dat dit het geval is en vraagt om vernietiging van de eerdere uitspraken. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde en verwijst naar een taxatiematrix en vergelijkingsobjecten in de buurt.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, mede op basis van vergelijkingen met andere woningen in de straat. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.