De moeder is met vier grieven opgekomen tegen de beslissing van de kinderrechter om de gevraagde vervangende toestemming te verlenen. Zij voert als eerste aan dat de wetgever met artikel 1:265h BW heeft voorzien in een mogelijkheid om het uitgangspunt,
dat de gezagdragende ouders beslissen over onderzoek en/of behandeling van een
minderjarige, te doorbreken wanneer een medische noodzaak bestaat om ernstig gevaar voor
de gezondheid van een minderjarige af te wenden. Die wettelijke inbreuk op het ouderlijk
gezag is niet van toepassing bij niet-medische redenen of bij het ontbreken van ernstig gevaar voor de gezondheid. De bijzonderheid van de inbreuk op grond van artikel 1:265h BW brengt mee dat daarvan terughoudend gebruik gemaakt mag worden, indien een voldoende medische urgentie aan de orde is. Van dat laatste is in deze zaak geen sprake, aldus de moeder. Van een ernstig gevaar voor de gezondheid van [de minderjarige] is niet gebleken.
Daarbij geeft de moeder aan dat de behandeling die [de minderjarige] thans ondergaat niet valt te scharen onder hetgeen in artikel 1:265h BW is beoogd. De moeder stelt dat onder een medische behandeling in de zin van artikel 1:265h BW volgens de bestaande
rechtspraak verstaan wordt een behandeling als bedoeld in de Wet op de geneeskundige
behandelingsovereenkomst (WGBO). Een psycholoog is geen medicus. De psycholoog oefent niet een geneeskundig beroep of bedrijf uit, in de zin van artikel 7:446, eerste lid BW.
Ten slotte voert de moeder in grief 4 aan dat de GI tegen de regels van een
goede procesorde in na afloop van de zitting in eerste aanleg nog een bericht naar de rechtbank heeft gestuurd. Onduidelijk is welke rol de inhoud van dat e-mailbericht van de GI d.d. 11 mei 2021 bij de uiteindelijke schriftelijke uitwerking van de uitspraak van de kinderrechter gespeeld heeft.