In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Belanghebbende had voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) ontvangen. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 7 december 2021 heeft belanghebbende, bijgestaan door zijn partner en zoon, zijn standpunt toegelicht. De Inspecteur was ook aanwezig. Het geschil draaide om de aftrekbaarheid van kosten die belanghebbende had opgevoerd in zijn aangifte. Belanghebbende stelde dat de kosten volledig aftrekbaar waren, terwijl de Inspecteur slechts een deel van de kosten in aftrek wilde toelaten. Het Hof oordeelde dat belanghebbende voldoende bewijs had geleverd voor een deel van de opgevoerde kosten, maar niet voor alle kosten. Het Hof concludeerde dat het belastbare inkomen van belanghebbende uit werk en woning € 33.241 zou bedragen, en dat de aanslagen IB/PVV en ZVW dienovereenkomstig dienden te worden verminderd.
Het Hof verwierp ook het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel, omdat hij geen concrete gevallen had aangedragen waarin andere belastingplichtigen een gunstiger behandeling hadden gekregen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Inspecteur werd opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken beroep in cassatie instellen.