In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarden van diverse onroerende zaken in [woonplaats]. De belanghebbende, eigenaar van meerdere bedrijfspanden en woningen, had bezwaar gemaakt tegen de waardebepalingen die door de heffingsambtenaar waren vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld, en de belanghebbende betwistte deze waardes, stellende dat ze te hoog waren vastgesteld en onvoldoende gespecificeerd. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 25 maart 2022 zijn de gemachtigde van de belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen, waarbij het de heffingsambtenaar in staat heeft gesteld om zijn waardebepalingen te onderbouwen met taxatierapporten en vergelijkingspanden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarden niet te hoog waren en dat de vergelijkingspanden adequaat waren gekozen. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Tevens is er geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten, en is de termijn voor het instellen van beroep in cassatie vastgesteld op zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.