Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 26 maart 2021;
- een journaalbericht namens de man van 26 april 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift namens de vrouw.
3.De feiten
- [de jong-meerderjarige1] , geboren [in] 2002 en
- [de jong-meerderjarige2] , geboren op 21 juli 2003.
4.Het geschil
– voor zover hier van belang – met wijziging van de beschikking van 28 juli 2009, bepaald:
- dat de man vanaf 1 november 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige1] en [de jong-meerderjarige2] aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 25,- per kind per maand, maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
- dat de man vanaf 30 januari 2020 een bedrag van € 25,- per maand ten behoeve van [de jong-meerderjarige2] aan de vrouw dient te betalen en een bedrag van € 25,- per maand aan [de jong-meerderjarige1] ten behoeve van zijn kosten van levensonderhoud en studie, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
5.De overwegingen voor de beslissing
Verder kan het hof ook niet uit de door de man als productie 13 in eerste aanleg overgelegde e-mailwisseling uit de e-mail van de vrouw van 23 juni 2019 afleiden dat de vrouw voor de achterliggende periode geen aanspraak maakte of zou maken op kinderalimentatie. Uit de e-mail van de vrouw van 23 juni 2019 aan de man blijkt eerder het tegenovergestelde: “de afgelopen jaren heb je bij mijn weten weinig ruimte gehad om financieel bij te dragen, maar daarmee vervalt jouw verantwoordelijkheid niet”.
“Zij heeft een paar keer gevraagd of ik kon betalen, ik zei van nee.”…..” Op gegeven moment vroeg zij ernaar en ik zei ik kan niet betalen, ik heb geen baan, ik loop bij de GGZ en dat soort dingen. Toen heeft ze genoemd: als jij de kinderen neemt, dan laten we dat zitten voorlopig. Dat betekende niet dat ik nooit zou betalen, als ik een baan zou hebben. Dit was mondeling.
”
Gelet op voornoemde conclusie van het hof – gebaseerd op de eigen verklaring van de man – dat er geen sprake is geweest van een afspraak tussen partijen, passeert het hof (op andere gronden dan de rechtbank) het bewijsaanbod van de man om de door hem gestelde afspraak aan te tonen.
De – gewijzigde – verplichting kan ingaan op de datum dat:
- de omstandigheden zijn gewijzigd,
- de man/vrouw op de hoogte was van de wijziging van de omstandigheden,
- het oorspronkelijke verzoekschrift is ingediend, of
- de bestreden beschikking werd gegeven.
6.De slotsom
7.De beslissing
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 26 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.