ECLI:NL:GHARL:2022:3564

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
200.303.658/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 een tussenuitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekers, [appellant1] c.s. en Sprintwerkt B.V., hebben het hof verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten om relevante feiten boven tafel te krijgen die hun bewijspositie in de hoofdzaak kunnen versterken. De hoofdzaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid van Rikla c.s. als (indirect) bestuurder van Rikla Industriële Diensten B.V. (RID) voor het niet betalen van achterstallig salaris aan werknemers van RID, waaronder de verzoekers. De rechtbank Gelderland had eerder de vorderingen van de verzoekers afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2022 hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht. De verzoekers hebben aangegeven dat zij getuigen willen horen over de stelling dat Rikla c.s. op de hoogte was van de onderbetaling van de werknemers en dat zij middelen aan de vennootschap hebben onttrokken. Rikla c.s. heeft verweer gevoerd en betoogd dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde en dat er sprake is van een fishing expedition. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verzoek voldoet aan de wettelijke eisen en heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen. Het hof heeft bepaald dat het verhoor zal plaatsvinden voor een raadsheer-commissaris op een nader te bepalen datum.

De beslissing van het hof biedt de verzoekers de mogelijkheid om hun bewijspositie te versterken door getuigen te horen over relevante feiten die van belang zijn voor de hoofdzaak. Het hof heeft de verzoekers ook de gelegenheid gegeven om de verhinderdagen van partijen en getuigen door te geven, zodat het verhoor kan worden ingepland.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.658/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 373398)
beschikking van 26 april 2022
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [woonplaats1] (Duitsland)
2.
[appellant2] ,
wonende te [woonplaats2] ,
3.
[appellante3] ,
wonende te [woonplaats3] ,
4.
[appellant4] ,
wonende te [woonplaats1] (Duitsland),
5.
[appellant5] ,
wonende te [woonplaats3] ,
hierna: in mannelijk enkelvoud [appellant1] c.s.,
advocaat: mr. M.H.D. Vergouwen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sprintwerkt B.V.,
gevestigd te Opheusden,
hierna: Sprintwerkt,
verzoekers,
advocaat: mr. R. Van Viersen,
tegen:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidRikla B.V.

gevestigd te Bennekom, gemeente Ede,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Buts Beheer Bennekom B.V.,
gevestigd te Bennekom, gemeente Ede,
3.
[verweerder3] ,
wonende te [woonplaats4] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Buts Beheer Rhenen B.V.,
gevestigd te Rhenen,
5.
[verweerder5] ,
wonende te [woonplaats5] ,
verweersters,
hierna: in enkelvoud Rikla c.s.,
advocaat: mr. W.E. van Engelenhoven.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 1 februari 2022 bij de griffie van het hof, hebben [appellant1] c.s. en Sprintwerkt het hof verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
1.2.
Op 4 maart 2022 is het verweerschrift met bijlagen van Rikla c.s. bij de griffie van het hof binnengekomen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 14 maart 2022 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben (de advocaten van) partijen hun standpunten nader toegelicht. [appellant1] c.s. en Sprintwerkt hebben daarbij spreekaantekeningen in het geding gebracht. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het verzoek van [appellant1] c.s. en Sprintwerkt om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten moet worden toegewezen. Bij dit hof is de hoofdzaak tussen partijen aanhangig onder zaaknummer 200.303.658/01. In de hoofdzaak is in geschil of Rikla c.s. als (indirect) bestuurder van Rikla Industriële Diensten B.V. (hierna: RID) voor het najaar van 2014 op de hoogte was van de onderbetaling van de werknemers van RID, onder wie [appellant1] c.s. en enkele door Sprintwerkt van RID overgenomen werknemers. Daarnaast is in geschil of Rikla c.s. ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de uit de onderbetaling voortvloeiende vorderingen van de werknemers op RID en op grond van bestuurdersaansprakelijkheid aansprakelijk is voor de door [appellant1] c.s. en Sprintwerkt geleden schade.
2.2.
[appellant1] c.s. heeft bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, samengevat gevorderd Rikla c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris. Sprintwerkt heeft gevorderd Rikla c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris dat Sprintwerkt heeft betaald voor de werknemers die zij van RID heeft overgenomen. Daarnaast heeft zij betaling gevorderd van de door haar aan de FNV betaalde schadevergoeding. [appellant1] c.s. en Sprintwerkt hebben bewijs aangeboden en hebben dat aanbod ter zitting bij de rechtbank herhaald. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. [appellant1] c.s. en Sprintwerkt zijn van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen.
2.3.
[appellant1] c.s. en Sprintwerkt hebben bij de rechtbank en in hoger beroep onder meer aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat Rikla c.s. als (indirect) bestuurder van RID de werknemers door middel van een constructie te werk heeft gesteld met het doel om de toepasselijke cao te ontduiken, althans dat Rikla c.s. van meet af aan op de hoogte was van de onderbetaling van de werknemers van RID.
2.4.
[appellant1] c.s. en Sprintwerkt hebben het hof in deze procedure verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Zij wensen (meer) relevante feiten boven tafel te krijgen om hun bewijspositie te bepalen en hun vordering in de hoofdzaak nader te onderbouwen. Het verzoek van [appellant1] c.s. en Sprintwerkt ziet op het horen van (ten minste) zes getuigen. Volgens [appellant1] c.s. en Sprintwerkt zijn deze getuigen aanwezig geweest bij verschillende gesprekken die omstreeks 2011 en daarna hebben plaatsgevonden in verband met de tewerkstellingsconstructie. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [appellant1] c.s. en Sprintwerkt aangegeven dat zij mogelijk meer getuigen wensen te horen, zoals oud werknemers van RID. Zij wensen de getuigen met name te horen over hun stelling dat Rikla c.s. de werknemers door middel van een constructie te werk heeft gesteld met het doel om de toepasselijke cao te ontduiken, althans dat Rikla c.s. van meet af aan op de hoogte was van de onderbetaling van de werknemers van RID. Daarnaast wensen zij de getuigen te horen over hun stellingen dat Rikla c.s. middelen aan de vennootschap heeft onttrokken door een dividenduitkering te doen terwijl zij bekend was met de loonvordering, dat Rikla c.s. actief van de vennootschap tegen een te lage prijs heeft verkocht en zij de vennootschap bewust middels een turboliquidatie heeft ontbonden tijdens de procedure.
2.5.
Rikla c.s. heeft verweer gevoerd. Rikla c.s. voert daartoe aan dat het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor strijdig is met de goede procesorde en dat er daarnaast sprake is van een fishing expedition.
2.6.
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van [appellant1] c.s. en Sprintwerkt voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt en is toewijsbaar. Het hof zal uitleggen waarom.
2.7.
Rikla c.s heeft aangevoerd dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde omdat de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak al is begonnen. In de hoofdzaak is de memorie van grieven al genomen; op het moment dat het voorlopig getuigenverhoor plaatsvindt zal ook de memorie van antwoord zijn genomen. Het is voor partijen niet mogelijk na het voorlopig getuigenverhoor nog een memorie te nemen. Volgens Rikla c.s. is het daarom aan het hof in de hoofdzaak om te beoordelen of aan bewijslevering wordt toegekomen en als een getuigenverhoor zou worden gelast, wat het probandum (hof: de bewijsopdracht) dan is. Indien in dit stadium van het geding een voorlopig getuigenverhoor wordt gelast en het hof later in de hoofdzaak een bewijsopdracht geeft, bestaat de kans dat bepaalde getuigen twee keer moeten worden gehoord, hetgeen onnodige proceskosten met zich brengt. Dit verweer slaagt niet. [appellant1] c.s. en Sprintwerkt hebben verzocht om aanhouding van de hoofdzaak na indiening van de memorie van antwoord. Het is daarom aannemelijk dat zij – indien het verhoor bruikbare informatie zou opleveren – hun reeds in de hoofdzaak ingenomen stellingen nader kunnen onderbouwen bij een mondelinge behandeling of aktewisseling in de hoofdzaak. Rikla c.s. heeft verder de stelling dat de kans bestaat dat bepaalde getuigen na een bewijsopdracht in de hoofdzaak nogmaals moeten worden gehoord, niet nader geconcretiseerd of aannemelijk gemaakt. Het verzoek van [appellant1] c.s. en Sprintwerkt is daarom niet in strijd met de goede procesorde.
2.8.
Rikla c.s. heeft ook het verweer gevoerd dat sprake is van een fishing expedition. Zij voert daartoe aan dat de getuigen [betrokkene1] en [betrokkene2] al een schriftelijke verklaring hebben afgelegd en dat de stellingen van [appellant1] c.s. en Sprintwerkt daarmee niet bewezen kunnen worden. Rikla c.s. voert daarnaast aan dat uit het verzoekschrift onvoldoende duidelijk blijkt waarover de andere getuigen zouden kunnen verklaren met betrekking tot de gestelde wetenschap. Er is daarom volgens Rikla c.s. sprake van een fishing expedition. Ook dit verweer slaagt niet. [appellant1] c.s. en Sprintwerkt hebben de vordering en de feiten die zij willen bewijzen voldoende duidelijk en concreet omschreven. Ook is door [appellant1] c.s. en Sprintwerkt, anders dan Rikla c.s stelt, voldoende duidelijk gemaakt wie zij willen horen en waarover de getuigen mogelijk kunnen verklaren. [appellant1] c.s. en Sprintwerkt hoeven daarover op dit moment ook nog niet heel gedetailleerd te zijn. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er juist toe de verzoekende partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen meer zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden. Daarnaast leidt ook het verweer dat getuigen [betrokkene1] en [betrokkene2] al een schriftelijke verklaring hebben afgelegd waaruit de wetenschap van de onderbetaling niet kan worden afgeleid, niet tot een ander oordeel. [appellant1] c.s. en Sprintwerkt wensen de getuigen onder ede te horen. Het is op voorhand niet uit te sluiten dat [betrokkene1] en [betrokkene2] onder ede nieuwe en voor de hoofdzaak relevante informatie zullen verschaffen. Er is daarom geen sprake van een fishing expedition.
2.9.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek van [appellant1] c.s. en Sprintwerkt tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor worden toegewezen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het verzoek van [appellant1] c.s. en Sprintwerkt tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe;
bepaalt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden voor het horen van – in ieder geval – de in het verzoekschrift onder randnummer 26 genoemde getuigen;
bepaalt dat het verhoor van voornoemde getuigen – en overige getuigen voor zover daarvoor toestemming wordt verleend door de raadsheer-commissaris – zal geschieden ten overstaan van een nader te bepalen raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze vast te stellen datum en tijdstip;
bepaalt dat [appellant1] c.s. en Sprintwerkt de verhinderdagen van partijen, hun advocaten en van de getuigen in de maanden
juni tot en met november 2022zullen opgeven uiterlijk
drie wekenna uitspraak van deze beschikking bij de griffie van het hof, waarna datum en tijdstip van het verhoor door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter, J.H. Lieber en D.M.I. de Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.