In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 een tussenuitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekers, [appellant1] c.s. en Sprintwerkt B.V., hebben het hof verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten om relevante feiten boven tafel te krijgen die hun bewijspositie in de hoofdzaak kunnen versterken. De hoofdzaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid van Rikla c.s. als (indirect) bestuurder van Rikla Industriële Diensten B.V. (RID) voor het niet betalen van achterstallig salaris aan werknemers van RID, waaronder de verzoekers. De rechtbank Gelderland had eerder de vorderingen van de verzoekers afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2022 hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht. De verzoekers hebben aangegeven dat zij getuigen willen horen over de stelling dat Rikla c.s. op de hoogte was van de onderbetaling van de werknemers en dat zij middelen aan de vennootschap hebben onttrokken. Rikla c.s. heeft verweer gevoerd en betoogd dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde en dat er sprake is van een fishing expedition. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verzoek voldoet aan de wettelijke eisen en heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen. Het hof heeft bepaald dat het verhoor zal plaatsvinden voor een raadsheer-commissaris op een nader te bepalen datum.
De beslissing van het hof biedt de verzoekers de mogelijkheid om hun bewijspositie te versterken door getuigen te horen over relevante feiten die van belang zijn voor de hoofdzaak. Het hof heeft de verzoekers ook de gelegenheid gegeven om de verhinderdagen van partijen en getuigen door te geven, zodat het verhoor kan worden ingepland.